zaterdag 1 oktober 2011

Hitler, Mussolini en het Kapitaal

Om de belangrijkste kenmerken van het Fascistische Italië en Nationaal-Socialistisch Duitsland te evalueren, dienen wij de regimes te beoordelen op grond van hun oorspronkelijke principes. Kapitalisme houdt zich fundamenteel bezig met de economie, om deze reden moeten de Hitleriaanse en Mussoliniaanse systemen bestudeerd worden in overeenstemming met hun theoretische en praktische benaderingen van de industrie, de landbouw en het bedrijfsleven.

In het geval van de NSDAP bestond het 25 punten program van Gottfried Feder al toen Hitler lid werd van de partij in 1919. Ditzelfde programma werd in februari 1920 officieel verklaard. Deze principes bevatten een sterk element van Socialisme, of op zijn minst een eigen interpretatie hiervan door de NSDAP. Echter ondanks de vroege retoriek zijn deze Socialistische elementen nooit concreet in praktijk gebracht, iets waar we later op terug komen. Ook in Italië probeerde Mussolini met zijn Fascistische partij een synthese te formuleren met Nationalistische en Socialistische ideeën. Begin vorige eeuw werden veel Italiaanse intellectuelen beïnvloed door het Syndicalisme, een economische doctrine die ontwikkeld werd door George Sorel om de grenzen van het Marxistisch Socialisme te overstijgen. In feite probeerde het Syndicalisme het Marxisme en Populisme te combineren door de productie middelen van private industriëlen over te brengen naar vakbonden. Na ongeveer een decennium van verval, werd het Syndicalisme nieuw leven in geblazen door de opkomst van de Fascistische partij in Italië. Syndicalisme belichaamde het anti politieke, totalitaire Corporatisme, dat op veel manieren de belangrijkste stuwkracht achter het toenmalige Fascisme was. Duitsland en Italië handelden op grond van specifieke theoretische programma’s, de vraag is echter in hoeverre deze ideologische concepten ook daadwerkelijk werden toegepast op het vlak van industrie, landbouw en bedrijfsleven.

Het 25 punten program van de NSDAP beloofde Duitse arbeiders een vorm van winstverdeling voor allen. Gottfried Feder stelde dat “het delen van de winst een eis is die zo natuurlijk en zo sociaal rechtvaardig is, dat er niets tegen dit principe kan worden ingebracht.” Daarin heeft Feder natuurlijk gelijk. Terwijl zijn partij claimde de nationalisatie van het groot bedrijfsleven na te streven, om het hart en de geest van het Duitse electoraat te winnen, werd het principe van economische decentralisatie al snel verlaten door Hitler die een meer empirisch beleid doorvoerde. De NSDAP wist opportunistisch gebruik te maken van de publieke steun aan autarkische economieën, die haar wortels had in Duitsland haar karakteristieke tegenstand tegen buitenlandse controle. Toen het Duitse proletariaat werd overtuigd om zichzelf te mobiliseren voor het algemeen welzijn als lid van de gemeenschap, was de belangrijkste prioriteit van veel van hun meesters het verkrijgen van grote winst ten koste van de gemeenschap. De financiële rol van het groot bedrijfsleven komen we later nog op terug. Zodra de NSDAP in 1933 aan de macht kwam werden de bedrijven en trusts, die de “hebzucht van het kapitalisme” vertegenwoordigden (zoals Feder het stelde), niet vervangen door nationalisatie. Het negeren van de ideologische principes uit het 25 punten programma door Hitler leidde onvermijdelijk tot de groei van grote private bedrijven. In 1936 werd Hjalmar Schacht door Herman Goering vervangen als economische minister en werd er een oorlogseconomie gerealiseerd. Het nieuwe vierjaren plan van Goering, dat ontworpen was om Duitsland zelfvoorzienend te maken, resulteerde erin dat gigantische fabrieken zoals de “Herman Goering Werke”, die synthetische rubber, textiel en brandstof produceerden, enorme winst boekten. De voorgenomen nationalisatie en de economische zelfbeschikking voor Duitse arbeiders werd opgeofferd in het belang van een vorm van concurrentie die niet geheel los stond van het Britse of Amerikaanse Kapitalisme. Terwijl de theoretische principes van de NSDAP ideologie een unieke economische situatie bepleitte, wijst de industriële praktijk van het Nationaal-Socialisme uit dat deze niet overeenkomt met dat theoretische economische systeem. 



Het syndicalisme van Mussolini claimde eveneens de economische bevrijding van industriële arbeiders. In een artikel van Agostino Lanzillo in de “Il popolo d’Italia” werd gesuggereerd dat het Syndicalisme zich inzette voor een vorm van representatie die gebaseerd was op de economische groepen en welke zou leiden tot “de authentieke representatie van de legitieme belangen en de organische krachten van het land.” Het Syndicalisme was inderdaad ontwikkeld om de industriële strijd te minimaliseren en het productieve potentieel te mobiliseren in het belang van de gemeenschap als geheel. In 1925 begon Mussolini met zijn zoektocht om de Corporatistische Staat te creëren, waarbij hij de vakbonden en arbeidersorganisaties achter zich liet. Hij stichtte 22 corporaties, elk van deze bestond uit delegaties vanuit de arbeidersklasse en hun werkgevers. In 1929 kondigde Mussolini aan dat het antagonisme tussen kapitaal en arbeid ten einde was, beide zijden van de industrie werkten samen met een volledige gelijkheid van rechten en plichten. Feitelijk kwam het erop neer dat de leden van zijn eigen Fascistische partij de fabrieksarbeiders goed in de gaten hielden, terwijl de delegaties in praktijk weinig in te brengen hadden over de lonen en de prijzen. Daarbij kregen veel partijleden de beste banen en gebruikten hun positie om hun zakken te vullen. Ergo, terwijl het Italiaanse Fascisme claimde anti kapitalistisch te zijn vanwege haar aanpassing van de relatie tussen werkgever en werknemer, was zij feitelijk niet veel anders dan de bestaande economische doctrines die men rechts binnen het politieke spectrum vond.                    

Als we kijken naar de agrarische sector in Duitsland zien we dat ondanks de toezegging van landhervorming en programma punt 17 - Wij eisen een ingrijpende hervorming van het grondbezit, aangepast aan onze nationale behoeften, een wet, die inbeslagneming van land ten dienste van de gemeente zonder schadevergoeding toelaat; die rente voor grondbezit afschaft en landspeculatie voorkomt -, waren de 25 punten nogal vaag op dit gebied. Echter op 25 januari 1930 publiceerde Gottfried Feder een uitgebreide reportage waarin de partij haar maatregelen tegen het belasten van boeren, buitenlandse import, Joodse interventie tussen producent en consument en hoge prijzen uiteen werd gezet. In plaats van het bestaande systeem pleitte de NSDAP ervoor dat het erfelijk recht afgeschaft moest worden en dat het land gecontroleerd moest worden door de boeren zelf. In 1933 was de positie van de boeren extreem onzeker, maar tot zo ver had de minister van landbouw Walther Darre nog geen enkele concrete poging gedaan om een einde aan het lijden van de boeren te maken. De landbouw werkers werden oneerlijk verdeeld in drie rivaliserende klassen, de grootgrond bezitters bleven hun grond via pure Kapitalistische lijn besturen. Het lijkt er dan ook op dat de Nationaal-Socialisten onder leiding van Hitler in de praktijk geen uniek economisch systeem hadden geïmplementeerd, maar Feder zijn 25 punten programma compleet hebben genegeerd om de doctrines van het Nationalisme en het Kapitalisme te gebruiken voor hun eigen doeleinden. In 1925 was Mussolini bezorgd over het aantal overheidsuitgaven die gericht waren op de invoer van landbouw producten uit het buitenland. Als een gevolg hiervan begon hij de “strijd voor tarwe”; het ceremonieel schenken van prijzen aan de boeren die het meeste tarwe produceerden. Terwijl de productie van tarwe in 1939 was verdubbeld, leidde het opzij zetten van land voor deze doelstelling tot een reductie bij andere gewassen. De “strijd voor land” in 1926 waarbij Italiaanse moerassen en achterland werden veranderd in landbouw grond, was vooral bedoeld om de Italiaanse economie weer sterker te maken in plaats van de situatie van boeren te verbeteren. Het is moeilijk om te bepalen hoe efficiënt het Fascistische landbouw beleid was omdat Mussolini de ware effecten van zijn beleid vaak wist te verbergen.

De voornaamste reden waarom de regerende Italiaanse Fascisten en Duitse Nationaal-Socialisten niet al hun economische principes in de praktijk implementeerden, kan men zoeken bij de gevestigde belangen. Mussolini werd gefinancierd door bankieren, industriëlen en landeigenaren. Het is dus weinig verassend dat niet veel van zijn economische beleid in de praktijk werd gebracht. Ondanks de afgunst die Mussolini voelde jegens de rijke klasse, heeft hij hen nooit gedwongen om zich te conformeren aan zijn regime. In plaats dat Mussolini een unieke vorm van economisch beleid representeert, representeert hij door het tolereren van de voorkeur van zijn financiers een misleidende vorm van Kapitalisme achter een Nationalistische façade. Ook Hitler werd gefinancierd door een grote groep van rijke Duitse industriëlen en grote conglomeraten zoals I.G. Farben. In 1919 gaf Krupp al financiële steun aan een van de reactionaire groepen die de basis hebben gevormd voor de latere Hitleriaanse ideologie. In 1924 gaven andere prominente industriëlen en financiers, waaronder Fritz Thysson, Albert Vogler, Adolf Kildorf en Kurt von Schroder in het geheim geld aan de Nationaal-Socialisten. Er is ook bewijs dat Hitler clandestien werd gefinancierd door een groep van zakenmensen uit New York, waaronder delegaties van de Ford Motor Company en de Rockefeller Chase Bank. Iets dat in het licht van het meer recentere “wapens voor Irak” schandaal natuurlijk niet geheel onaannemelijk is. Terwijl het 25 punten programma er zeer duidelijk over was dat zelfverrijking ten koste van het volk bestraft werd met de dood, zorgde het daarop volgende herbewapeningprogramma en de wil om de “primaat van beleid” te herstellen ervoor dat er een ongelofelijk paradox ontstond. Hitler wenste de Duitse Kapitalisten voor zijn eigen doelen te gebruiken, maar waarom zouden deze rijke en invloedrijke individuen een man steunen die op papier hun gigantische industriële concerns wilde ontmantelen? Helaas is welvaart altijd de bepalende factor geweest achter politieke macht en dat maakt van Hitler dan ook een gewillig instrument voor deze Kapitalisten.         

Het is dan ook de moeite waard om aan te halen dat Otto Strasser, een leidende kracht binnen de NSDAP, die het verraad van Hitler aan de economische principes van de partij aan de kaak stelde, gedwongen werd om voor zijn leven te vluchten nadat hij in 1930 zijn lidmaatschap moest opzeggen. Om de natuur van het Hitleriaanse economische systeem te begrijpen kunnen we kijken naar het antwoord op de verdediging van Strasser van het oprechte Nationaal-Socialisme. Hitler stelde dat het Socialisme van Strasser “niets anders is dan Marxisme”. “De massa van de werkende klasse wil enkel brood en spelen. Zij zullen nooit de betekenis van een ideaal begrijpen en we kunnen dan ook niet hopen dat we hen ervoor kunnen winnen.”   



Hoewel de originele programma’s van zowel de Duitse NSDAP als de Italiaanse Fascistische partij openlijk anti Kapitalistisch van aard waren en een eigen vorm van industrieel en agrarisch Socialisme omarmden, werden deze ideologische principes al snel verworpen toen Hitler en Mussolini zichzelf realiseerden dat gigantische financiële contributies hen zeer goed konden ondersteunen in het vervullen van hun persoonlijke doelen en objectieven. Beide verrieden de Socialistische principes van hun manifesten en capituleerden voor de Kapitalistische klasse. Ondanks de intellectuele helderheid en de vooruitziende blik in hun originele politieke principes, hebben het Fascisme en Nationaal-Socialisme nooit een eigen uniek economisch systeem weten te verwezenlijken in de praktijk. Zij zijn een klassiek voorbeeld geworden van hoe het Kapitalisme zichzelf weet te regenereren in het gezicht van een acute economische crisis en de constante dreiging van een oprechte revolutionaire oproer.   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten