maandag 3 december 2018

Gele Revolutie of Beweging van de Kleinburgerij?


Sinds half november zijn Frankrijk en (Franstalig) België in de ban van de 'Gele Hesjes´ (les Gilets Jaunes; een verwijzing naar de gele reflecterende veiligheidshesjes die de demonstranten dragen). Dit is een grassroots beweging die voortgekomen is uit de Franse sociale media netwerken. Een burgerbeweging in de meest brede zin van het woord, die oproept tot o.a. wegblokkades en bezettingen als protest tegen (de inmiddels allesomvattende) regeringsmaatregelen die leiden tot  grootschalige sociale afbraak in Frankrijk.

Hoewel de beweging amper een maand bestaat, gaan er een hoop verschillende geruchten rond over deze spontane volksbeweging. Is de beweging zoals verschillende Franse ministers beweren gekaapt door extreem-rechts? Is deze geïnfiltreerd door extreem-linkse en anarchistische krachten? Brengt deze beweging zowel linkse als rechtse krachten samen in de strijd tegen de elite; tegen de macht van het geld? En wat kan deze beweging betekenen voor Nederland en Vlaanderen? Deze vragen zullen we hier proberen te beantwoorden.


De Gele Hesjes demonstreren in hartje Parijs


Frankrijk: Bakermat van de Gele Hesjes

De opstand van de 'Gele Hesjes’ zat er al een tijdje aan te komen. Het kwam voort uit de opeenstapeling van anderhalf jaar woede tegen het beleid van president Macron, door velen sarcastisch de Zonnekoning genoemd, die de volgens hem “vastgeroeste” Franse economie probeert te liberaliseren door afschaffingen van belastingen voor de rijken, ondernemingsbelastingen te verlagen, de versoepeling van het ontslagrecht en het buitenspel zetten van de machtige spoorbonden en haar strijdvaardige Cheminots (maar geen zorgen, de “radicalere" spoorwegbonden hebben tijdens de recente OR-verkiezingen flinke winst geboekt).

Zonnekoning Macron leek de laatste tijd nog maar weinig politieke tegenstanders over te hebben. Dat zou echter snel veranderen: Via een online video deed de 51 jarige 'hypnotherapeut' Jacline Mouraud een oproep aan Macron met het dringende verzoek om 'zijn jacht op automobilisten' te staken. De 32-jarige Priscilla Ludosky, aromatherapie adviseur van beroep, begon daarop een online petitie tegen de hogere brandstofprijzen. Op zaterdag 17 november resulteerde dat in de eerste blokkades en straatacties, waarbij op verschillende locaties in Frankrijk maar liefst 300.000 mensen betrokken waren. De spontane protesten hielden vier dagen aan. Op 24 november werd een manifestatie georganiseerd door de 'Gele Hesjes' op de Champ de Mars, die na provocaties door de smeris ontaardde in rellen. Uiteindelijk hebben de protesten aan twee mensen het leven gekost en meer dan 750 mensen werden verwond, waarvan 136 smerissen. Sindsdien houden de protesten aan en verspreiden deze zich ook naar andere landen zoals Italië en (Franstalig) België.

Daarmee waren de 'Gele Hesjes' geboren: Een typisch Frans fenomeen waarbij een vergaande 'verelendung' van de provinciaalse kleinburgerlijke Franse bevolking dreigt te ontstaan. Dit in schril contrast met de grote Franse metropolen, waar de politieke elites huizen die meer en meer het contact met de rest van de bevolking lijken te verliezen. (De naam 'Gele Hesjes' is een knipoog naar de 'Rode Mutsen' van 2013, waarbij in heel Frankrijk mensen massaal de straat op gingen om tegen de toenmalige President Hollande en diens ecotaks voor het wegtransport te protesteren).

Banen in Frankrijk verdwijnen in een rap tempo als gevolg van de globalisering. Dat treft bijvoorbeeld de 8.000 inwoners in de Franse Voor-Alpen, eens het middelpunt van de bruisende Franse textielindustrie. Mensen moeten hier tegenwoordig dagelijks 60 km westwaarts rijden naar Lyon om te kunnen werken. Dat is maar liefst 120 km op één dag, en nu stijgen ook nog de brandstofprijzen! De middenstand krijgt het zo steeds zwaarder. Hoewel metropolen als Parijs evengoed met de-industrialisering te maken hebben, zijn daar in ieder geval de afstanden nog kort en is er een uitgebreid openbaar vervoer. Echter, voor diegenen die buiten de grote Franse steden woont, is openbaar vervoer natuurlijk geen serieus alternatief. Meer dan 70% van de Franse bevolking gebruikt op dagelijkse basis de auto. Ook hier weer is de tegenstelling platteland versus stad bepalend in de strijd van de Gele Hesjes.


Blokkades op de Franse autowegen zijn aan de orde van de dag


Ook na 17 november bleven de spontane protesten van de 'Gele Hesjes' doorgaan. Tankstations, wegen en tolhuisjes werden geblokkeerd en demonstranten veroorzaakten verkeerschaos op de autowegen. Rotondes en wegen werden met behulp van pallets gesloten voor vrachtverkeer. Provinciale bureautjes van Macron zijn politieke partij werden besmeurd en vernield. Op het hoogtepunt werden er op tweeduizend locaties in het land lokale comités gevormd. Wat de aan de zijlijn gezette vakbonden al die tijd niet lukte, lukte deze volksbeweging nu wel: Frankrijk plat leggen! Nog zorgelijker voor de Franse regering is dat deze protesten dus niet, zoals gewoonlijk, door de vakbonden georganiseerd worden. Deze protesten zijn ontstaan op virtuele sociale netwerken via ad hoc comités, die weer met comités op andere locaties in het land in contact staan en daarna de acties in de praktijk uitvoeren. In tegenstelling tot de vakbond heeft de regering hier geen officieel orgaan waarmee zij kan onderhandelen. De beweging wordt via een soort collectieve intuïtie vanaf sociale media aangestuurd.

De protesten bevorderden de sociale solidariteit en bracht mensen bij elkaar. Dit alles had echter ook een minder mooie kant. De eerste zaterdag was er al een dodelijk slachtoffer gevallen, een actievoerster werd aangereden door een automobilist. Verder vielen er nog eens 400 gewonden, waar van er 14 in ernstige toestand verkeerden. Hoewel de politiebond 'Unité SGP Police' de protesten aanvankelijk nog steunde en protestanten niet wilde bekeuren voor de wegblokkades, verrichtten ze later alsnog tientallen arrestaties. Er zou nog een dodelijk slachtoffer vallen en het aantal gewonden, vooral veroorzaakt door ongeduldige chauffeurs, zou al snel oplopen naar 585 man. Hoewel verwacht werd dat de protesten tijdens de werkdagen weer zouden stoppen, gingen deze gewoon verder. Volgens peilingen zou 77% van de Franse bevolking de protesten steunen. Het hoogtepunt was het epische oproer in de luxe winkelstraat Champs-Élysées in hartje Parijs. Bij confrontaties met de smeris raakten dertig mensen gewond en werden 103 mensen gearresteerd. In heel Frankrijk gingen die dag 106.000 mensen de straat (of weg) op.


Protest van Gel hesjes escaleert, Parijs staat in Vuur en Vlam  


De Franse Minister van Binnenlandse Zaken, Christophe Castaner, vreesde voor een "totale ontsporing van het geweld en dat de acties snel zouden radicaliseren". Nu de Franse middenklasse dreigt af te zinken naar de levensstandaard van het proletariaat, lijken zij zich inderdaad tot radicalere acties te wenden om aan hun oude bestaan vast te kunnen houden. De Franse Minister doelde echter vooral op radicale linkse en rechtse activisten die zich mengden in de massamanifestaties om d.m.v. een gevecht met de gevestigde orde een radicalere boodschap af te geven.

Ook de gevestigde politieke partijen proberen een graantje mee te pikken van de successen van deze nieuwe volksbeweging. Zo steunde het Rassemblement National (het voormalige Front National) van Marine Le Pen het 'volksverzet' van de Gele Hesjes sinds het prille begin. Opmerkelijk genoeg deed Jean-Luc Mélenchon van de grootste linkse oppositiepartij dit niet. Belangrijke initiatiefnemers zoals Mouraud namen niet duidelijk afstand van 'rechtse invloeden', daarom werd er al snel aangenomen dat de 'Gele Hesjes', die zelf zeggen apolitiek te zijn, extreemrechts zouden zijn.

Wat enerzijds de sterkte van deze volksbeweging is, is tevens zijn zwakte. De Gele Hesjes is een spontane beweging zonder duidelijke politieke kleur. Binnen deze beweging kan letterlijk iedereen zich beklagen over van alles in de politiek. De te hoge brandstofprijzen, de belastingen, de dalende koopkracht, te weinig sociale hulp, het nieuwe dure servies van het Élysées (€500.000!), de pensioenen van ex-presidenten, de macht van de multinationals, het wanbeleid van president Macron, het maakt niet uit. Een concreet uitgewerkte ideologie kent men niet. Over een ding zijn de Gele Hesjes het wel eens: de elites moeten weg! Hier putten zij uit een lange Franse traditie, zoals de befaamde Franse revolutie van 1789. Zoals er toen volkswoede heerste tegen de hoge graanbelastingen, is er nu een volksopstand tegen de belastingen van Zonnekoning Macron - de adel van nu.


Marianne: Symbool van de burgerlijke (Franse) Revolutie van 1789 



Gele Hesjes in België en Nederland?

Vanaf 21 november kregen de protesten in Frankrijk navolging in Wallonië. Ook daar werden blokkades opgeworpen en pallets in brand gestoken. De blokkades liepen ook daar al snel uit de hand en de bevoorrading van tankstations werd een probleem. Men probeerde het verkeer op de kleine ring van Charleroi te blokkeren. Daar ontstonden confrontaties met de smeris waarbij een cameraman van RTBF klappen kreeg. Ook hier weer betrof het een bonte mix van boze burgers en geharde politieke activisten. Er werden eveneens aan de Franse grens ongeveer 300 vrachtwagens geblokkeerd. Gewone burgers mochten doorrijden en de vrachtwagens na enige tijd ook.

De lokale comités in Wallonië lijken van een wat meer volksere aard dan in Frankrijk; fabrieksarbeiders, werklozen en bijstandsgerechtigden doen ook mee. "Dit is een revolutie van de kleine man", aldus een actievoerder. "Wij hebben geen woordvoerder, wij hebben ook geen verantwoordelijken. We zijn allemaal samen verantwoordelijk. Iedereen mag het woord voeren.” Opvallend is dat de vlaggen en jasjes van de vakbonden niet welkom zijn, omdat "de vakbonden deel uitmaken van het systeem waartegen wij in opstand komen."

Ook hier zijn zowel linkse als rechts activisten binnen de beweging betrokken. Bij de grensovergang in Couvin dook er een foto op van een groepje Gele Hesjes, waarvan de ene helft bestond uit (linkse) PVDA/PTB activisten en de andere helft uit activisten van de (rechtse) solidaristische partij Nation. In een communiqué verklaart Nation: "Uiteraard zullen wij nooit de bloedbaden vergeten die zijn aangericht in naam van de communistische ideologie en hebben wij geen enkele sympathie voor de PTB, maar geconfronteerd met de vampiers van het hoge financierswezen voelen wij geen enkele schaamte om op te komen tegen de macht van het geld, zelfs aan de zijde van onze politieke vijanden". Een breed gedragen idee onder de Gele Hesjes die slechts één duidelijke scheidslijn lijken te kennen: Wij, de hardwerkende Fransman of Belg. En zij: de gevestigde orde, de elites.

En Nederland? Ja, ook daar probeerde men op één december in Den Haag en Nijmegen een volksopstand te ontketenen, maar dan op zijn typisch Nederlands natuurlijk. Met online protest tegen hoge brandstofprijzen, afbraak van het ziekenfonds, teloorgang van sociale huurwoningen, hoge studiekosten, de vele voedselbanken en ja, zelfs typische PVV-eisen zoals voor het handhaven van het boerkaverbod en afkeuring van het Marrakesh-verdrag. Hier lijkt het echter te gaan om een meer geïsoleerde poging van de bekende rechtse activisten en bloggers die een braaf protest wilden houden in het stadscentrum. Van een massale volksbeweging die spontaan probeert de infrastructuur plat te leggen lijkt hier momenteel geen enkele sprake te zijn. Vooralsnog hoeven we hier in de nabije toekomst zeker nog geen Franse toestanden te verwachten.


Ook in Wallonië trekken de Gele Hesjes spontaan de straat op


Een Gele Revolutie?

De 'Gele Hesjes'- beweging vertoont veel overeenkomsten met andere spontane volksbewegingen zoals Occupy of de Italiaanse Forconi (Hooivorken). Wat deze allemaal gemeen hebben is dat ze een concrete onderliggende wereldbeschouwing ontberen en daarom een relatief kort leven beschoren waren. De Franse beweging lijkt ook al geplaagd te worden door interne verdeeldheid over de politieke koers die gevaren moet worden. Zo was er al snel onvrede over acht personen die zich als officiële woordvoerders van de Gele Hesjes hadden opgeworpen tegenover de Franse Minister van Milieu, François de Rugy. Een aanzienlijk deel van de Gele Hesjes beweging erkende hun gezag niet.

Toch zijn het zeer intrigerende acties: ongeorganiseerd en spontaan, erg basis democratisch, ja zelfs anarchistisch te noemen. Ze ontstaan in de armere delen van het land, in de streken waar mensen zich in de steek gelaten voelen door de staat, waar alles duurder wordt. Een activiste van de Gele Hesjes omschreef het als volgt: "Het kookpunt is bereikt, zelfs de middenklasse is nu bereid om op de barricades te klimmen!" En dat vat de geest van de Gele Hesjes beweging uitstekend samen: Het is een opstand van de kleinburgerlijke lagen van de werkende bevolking, die door toedoen van kapitalistische rationalisering het proletariaat in worden geslingerd ('geproletariseerd').

Echter, zolang er zich binnen deze volksbeweging geen revolutionaire voorhoede uitkristalliseert, geen politieke krachten de beweging aan zich weten te binden, dan zal deze spontane volksbeweging waarschijnlijk net zo spontaan weer verdwijnen. In de geest van het anarchisme kunnen we hier echter wel gerust vaststellen: 'Bakunin keek en zag dat het goed was'.




Karikatuur van de Franse President Emmanuel Macron als Lodewijk de 16de, schuldig bevonden aan hoogverraad en geëxecuteerd door de Guillotine op 21 januari 1793



zaterdag 1 december 2018

Over het Karakter van de Staat in het Fascisme en Monopoliekapitalisme



Tegen de bourgeoisie en het wereldkapitalisme!
Noch 'fascisme', noch 'antifascisme' – maar het Derde Front – het onder zelfstandige leiding strijdende internationale proletariaat!


De laatste tijd hoort men vaak de uitspraak, dat er sprake zou zijn van een fascistische ontwikkeling, van een fascistische (of fascistoïde) tendens binnen de staat. Aanleiding voor deze veronderstelling is de keiharde wijze waarop het staatsapparaat of daartoe behorende functionarissen reageren op stakingen, demonstraties e.d. De harde taal van diverse Europese regeringsleiders, het optreden van bijvoorbeeld de Griekse of Spaanse oproerpolitie, de processen tegen Zuid-Europese revolutionairen, dat alles zou wijzen op een “fascisering” van het regiem. Is deze conclusie juist? Ook de liberaal-burgerlijke staat placht namelijk destijds ook altijd al met wapengeweld en blanke sabel te antwoorden op oproerige bewegingen.

In het algemeen is het de taak van de staat om met alle haar ter beschikking staande middelen (en daartoe behoort nièt in de laatste plaats niets of niemand ontziend geweld) de bestaande orde te handhaven. Uitoefening van de staatsmacht is altijd al zaak geweest van de heersende klasse. Wanneer de bourgeoisie sinds de opkomst van het kapitalisme de heersende klasse is, dient de staat de belangen van de bourgeoisie.

Naarmate er veranderingen in de kapitalistische productiewijze optreden – veranderingen die weliswaar niet raken aan de tegenstelling tussen loonarbeid en kapitaal en evenmin de scherpe kanten ervan wegnemen – wijzigt zich de werkwijze en het karakter van de staat dienovereenkomstig, zoals ook de bourgeoisie zich wijzigt.

Zo zien we bijvoorbeeld dat de liberale staat de belangen van de bourgeoisie ten tijde van het concurrentiekapitalisme – de bourgeoisie bestond destijds uit een groot aantal, in principe gelijkwaardige, kapitalisten – het beste diende door zich zo weinig mogelijk met het eigenlijke productieproces te bemoeien en zich voornamelijk te beperken tot bestuurlijke taken als het aanleggen en onderhouden van wegen en neerslaan van volksoproeren, wat in het gemeenschappelijk belang van de gehele bourgeoisieklasse was. De afzijdigheid van de staat, de scheiding tussen publieke en privé-sfeer, wat in de ideologie van de burgerlijke rechtstaat sterk werd benadrukt, betekent dat de liberale staat 'neutraal' was m.b.t. de met elkaar concurrerende kapitalisten.

In de fase van het monopoliekapitalisme, wanneer het kapitaal dus is geconcentreerd, is er géén sprake meer van vrije concurrentie en van gelijkwaardige kapitalisten, ten opzichte waarvan de staat zich 'neutraal' dient te houden. Terwijl er ten tijde van het concurrentiekapitalisme nog economische sectoren bestonden, die nièt ondergeschikt waren aan het kapitaal (ambachtelijke nijverheid, middenstand, boeren), worden in het tijdperk van het monopoliekapitalisme al deze restanten van een voorbijgegane productiewijze opgeruimd: De landbouw wordt geïndustrialiseerd (rationalisatie in het kader van de EEG; plan-Mansholt), de middenstand wordt verdrongen door grootwinkelbedrijven, die op kapitalistische grondslag te werk gaan.

Het monopoliekapitalisme heeft daarmee een grotere maatschappelijke en politieke macht, en de staat in het tijdperk van het monopoliekapitalisme bezit een dienovereenkomstig grotere macht, die aangewend wordt ten behoeve van het monopoliekapitaal. Onder specifieke omstandigheden biedt de fascistische staat een voorbeeld van de wijze, waarop een verregaande staatsmacht het gehele maatschappelijke leven beheerst en aan het kapitaal onderwerpt.


Is fascisme daarmee identiek aan het monopoliekapitalisme? 

Nu kan men natuurlijk dit hele probleem terzijde schuiven door te stellen dat kapitalisme, fascisme en imperialisme allemaal hetzelfde zijn, dat het allemaal een pot nat is. Dat was in 1940 bijvoorbeeld ook het standpunt van de Kommunistische Internationale en van de leiding van de CPN, welke stelden dat de wereldoorlog was uitgelokt door het Engelse imperialisme en daaruit de conclusie trokken, dat “het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting van het land een correcte houding dient aan te nemen” ('Politiek en Cultuur', theoretisch orgaan van de CPN, juni 1940). Gedurende het verdere verloop van de oorlog zag de CPN-leiding zich evenwel genoodzaakt om dit standpunt te herzien.

Anderzijds zou het theoretisch willekeurig door elkaar gebruiken van 'kapitalisme' en 'fascisme' voor bepaalde militante groepen een rechtvaardiging kunnen vormen voor de praktijk van de gewapende strijd. Deze theoretische verwarring – het op willekeurige wijze door elkaar gebruiken van de begrippen 'fascisme' en 'monopoliekapitalisme' – wordt bevorderd door de omstandigheid, dat het fascisme (nationaalsocialisme) zich van de staatsmacht meester maakte op een moment dat de economische verhoudingen al werden gekenmerkt door het monopoliekapitalisme. Een fascistische staat op basis van een monopoliekapitalistische economie heeft derhalve veel overeenkomst met een staat überhaupt in het tijdperk van het monopoliekapitalisme.

De groei van de industrie en de concurrentie van de productie in een klein aantal grote ondernemingen maakt vanaf (ongeveer) het einde van de 19e eeuw een einde aan het kapitalisme van de vrije concurrentie. Het monopoliekapitalisme doorbreekt de nationale grenzen en gaat op de wereldmarkt opereren. Lenin heeft in diens werk 'Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme' (1916) destijds al gewezen op het directe verband tussen monopoliekapitalisme en imperialisme. Noodzakelijkerwijze inherent aan het kapitalistische systeem is het om de productiekrachten sneller te ontwikkelen dan de koopkracht van de vraag. 

Dat betekent dat het monopoliekapitalisme een grotere markt nodig heeft dan de nationale, en dus tevens een groter afzet- en beleggingsgebied. Daar waar een dergelijk achterland ontbreekt, wordt het desnoods met wapengeweld veroverd, zoals bijvoorbeeld door het Duitse imperialisme gebeurde zowel in de Eerste als in de Tweede Wereldoorlog.

De wereldoorlog werd in het geval van het Derde Rijk voorafgegaan door een handelspolitiek onder leiding van de staat. Vanaf 1933 liep alle buitenlandse handel van Duitsland via de staat, die Duitse industrieproducten ruilde tegen grondstoffen en landbouwproducten uit met name Centraal-Europa. Duitsland kon alleen maar betalen met industriële producten bij gebrek aan goud en de handelspartners van Duitsland waren gedwongen deze ruil te aanvaarden als betaling voor de schulden die ze hadden uitstaan.

Doordat alle buitenlandse handel via de staat ging, betroffen de transacties grotere voorraden met alle voordelen van dien: Naarmate de voorraden groter waren die door tussenkomst van de Duitse staat werden ingekocht, des te groter was de afhankelijkheid op handelspolitiek gebied van het leverende land.

De centrale rol van de staat is hierbij typerend voor deze fase van het kapitalisme. Directe aanleiding voor de staat om zich op een dergelijke ingrijpende wijze met de economie te bemoeien is altijd de crisissituatie. Maar ondertussen wordt het afzetgebied gecreëerd waaraan de kapitalistische monopolies behoefte hebben. Dat deze handelspolitiek ten behoeve van het Duitse kapitalisme tot oorlog zou leiden, was onvermijdelijk. “Hoe meer het Duitse planimperialisme echter de totale omverwerping van de Europese agrarische landen nastreefde, des te urgenter werd het om de industriële concurrenten op deze specifieke markt uit te schakelen, teneinde deze markt te monopoliseren” . 

Daarom dienden de beide Centraal-Europese industriestaten Oostenrijk en Tsjechoslowakije op militaire wijze te worden geannexeerd. De vooraanstaande rol van de staat in de economie was géén uitvinding van het Hitlerisme. Het is een algemeen verschijnsel dat optreedt, zodra het concurrentiekapitalisme heeft afgedaan en de industriële productie wordt geconcentreerd. De door de staat geplande economie wordt, voor wat West-Europa betreft, zo ongeveer over de gehele linie geïntroduceerd tijdens de Eerste wereldoorlog, wanneer het duidelijk wordt dat een uiterste oorlogsinspanning, maximale oorlogsproductie, de daarvoor noodzakelijke gedisciplineerde arbeid met ermee gepaard gaande lage lonen en een eveneens lage consumptie niet kunnen worden bewerkstelligd wanneer de staat blijft volharden in een passieve houding.

Met de productiewijze van de vrije concurrentie correspondeert de liberale staat, die zich zoveel mogelijk afzijdig dient te houden van de private aangelegenheden van haar burgers en bijgevolg van de gehele economie. De liberale staat diende er slechts voor om het gemeenschappelijk belang van de burgerij (bourgeoisie) te verdedigen, bijv. door het neerslaan van volksoproeren of het afweren van buitenlandse invallen en verder door zorg te dragen voor de noodzakelijke infrastructuur (zoals het aanleggen en onderhouden van wegen, bruggen e.d.). Volgens de liberale staatsopvatting mocht idealiter alleen maar in het privé-leven van de burgers (d.i. de burgerij = bourgeoisie) worden ingegrepen door middel van algemeen geldende wetten, die een voorspelbaar en calculeerbaar optreden van de overheid aangaven. Deze wetten dienden dan door de vertegenwoordigers van de bourgeoisie zelf in het parlement te worden geformuleerd. In het parlement vond dan ook de afweging plaats van de verschillende belangen van de bourgeoisie. Door het districtenstelsel (en het censuskiesrecht) waren bijv. in Nederland sinds 1848 de vertegenwoordigers van de bourgeoisie uit de verschillende streken van het land in het parlement vertegenwoordigd.

In het tijdperk van het monopoliekapitalisme speelt de staat niet langer een passieve rol m.b.t. het economische leven. Voor het overschrijden van de nationale grenzen door de kapitalistische monopolies dient de buitenlandse politiek van de staat de weg te banen. Hetzij via het verwerven van koloniën, hetzij via een bepaalde handelspolitiek, een import/exportpolitiek, of via oorlog om een bepaald afzetgebied te veroveren ten behoeve van de kapitalistische monopolies.

In het land zelf gaat de staat zorgen voor een zo ongestoord en gedisciplineerd mogelijk verloop van de productie met zo laag mogelijke lonen.

P. Lapinski spreekt in dit verband in zijn beschrijving van de ”sociale staat”, die zich tijdens en na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelt, van een kwalitatieve verandering, van een nieuwe etappe in de ontwikkeling van de imperialistische staat en van het gehele staatsmonopolistische kapitalisme.

De staat, die nauw vervlochten is met het bank- en industriekapitaal, oefent een grote invloed uit op de financiële markt en de economische conjunctuur (door middel van toezicht op de banken, vaststellen van de rentevoet, belastingspolitiek, het doen van overheidsuitgaven – die een belangrijk deel gaan uitmaken van het nationale inkomen – , vaststellen van invoerrechten en exportpremies, douanepolitiek etc.; in 1914 en in 1936 verbood de Nederlandse regering vanwege de monetaire situatie de uitvoer van goud). Tegelijkertijd voert de staat een sociale politiek, waarbij de arbeidsvoorwaarden verregaand worden gecontroleerd en er sterke invloed wordt uitgeoefend op de lonen. Dit komt tot uitdrukking in de wetgeving van staatswege op het gebied van het arbeidsrecht (in 1907 worden in het Burgerlijk Wetboek eerste bepalingen opgenomen m.b.t. de arbeidsovereenkomst) en in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).

Het inkomen van de arbeidersklasse is ná de Eerste Wereldoorlog in een andere verhouding samengesteld uit direct uitgekeerd loon en sociale premies dan ervóór. Een groot deel van het loon van een arbeider wordt door de staat thans ingehouden om het later uit te keren in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit e.d. Inherent aan de onderwerping van de arbeid aan de controle van staatswege is de corporatistische ideologie van de “sociale vrede”, “klassenverzoening”, “arbeidsgemeenschap” etc., waarbij de “bemiddelende” rol van de zogenaamde boven de klassen staande staat centraal komt te staan. Deze ideologie kwam tot uitdrukking in de overlegorganen van werkgevers en werknemers, die met name in de Weimartijd tot een omvangrijk paritair (evenredig) systeem werd omgebouwd. Het “ingroeien” van de vakbeweging in de staat, die op haar beurt weer nauw vervlochten was met de kapitalistische monopolies, veronderstelde dat de belangrijkste maatschappelijke klassen – bourgeoisie en proletariaat – een hoge graad van organisatie bezaten. Tegenover de erkenning door de staat van de gecorrumpeerde vakbondsbureaucratie – een erkenning die tot gevolg had dat alléén de zogeheten 'erkende' vakorganisaties vertegenwoordigd waren in de overlegorganen en gerechtigd waren om CAO's af te sluiten – stond dat de vakbonden de centrale rol van de staat dienden te erkennen en dienden toe te staan dat bijvoorbeeld de Duitse staat tijdens de Eerste Wereldoorlog de verplichte Arbeitseinsatz invoerde met het oog op de oorlogsproductie.

In Nederland is er in de periode tussen de beide wereldoorlogen van daadwerkelijk “klassensamenwerking” sprake, dáár waar de grote reformistische vakbonden samenwerken met staat en ondernemers op het gebied van de sociale voorzieningen en bij het afsluiten van CAO's.

Verder worden er plannen gemaakt voor de vervanging van het parlement door allerhande corporatistische en organische constructies. Enkele sociaaldemocraten doen daarbij niet onder voor notoire bewonderaars van het corporatistische model van Salazar in Portugal uit rooms-katholieke hoek.

Aan het einde van de 30er jaren vond er een grondwetswijziging plaats, die de mogelijkheid bood voor het op wettelijke wijze instellen van organen voor het bedrijfsleven met publiekrechtelijke bevoegdheden. In 1949 werd dit nader uitgewerkt in de wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). Bij de wet op de PBO is destijds de Sociaal-Economische Raad (SER) ingesteld, als hoogste orgaan van de PBO en als adviescollege van de regering inzake sociaaleconomische aangelegenheden. De SER is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers, van de 'erkende' vakbonden én door de staat aangewezen 'neutrale' deskundigen.

Zeer interessant zijn de ontwikkelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog: Toen werd door het Duitse bestuur de organisatie-Woltersom (genoemd naar de toenmalige voorzitter van deze bedrijfsorganisatie, ir. Woltersom) in het leven geroepen. Deze van bovenaf opgelegde organisatie naar Duits model omvatte de gehele industrie, de nijverheid en het bankwezen. Via deze bedrijfsorganisatie, waarin sprake was van het Führerprinzip (leidersbeginsel) en evenals in Duitsland de leiding in de diverse geledingen van de bedrijfsorganisatie in handen lag van invloedrijke industriëlen, was de Duitse overheid bij machte om aanwijzingen te geven inzake de productie, welke was ingekaderd in de oorlogspolitiek van het Duitse rijk. Tal van bekende Nederlanders hebben zich destijds lovend uitgelaten over de organisatie Woltersom. Over de organisatie-Woltersom zegt bijvoorbeeld Van der Grinten, een invloedrijke jurist inzake arbeids- en vennootschapsrecht: “Het werk van de O.C. (Organisatie-Commissie-Woltersom) valt in menig opzicht te bewonderen (…) In brede kringen vindt erkenning, dat organisatie van het bedrijfsleven ook in vredestijd nodig is. De ervaring, die wij in deze tijd met de bedrijfsorganisatie verwerven, zullen wij ons na den oorlog ten nutte kunnen en moeten maken” . 

De staatsplanning, die in Nederland door de Duitse overheid in zijn geheel wordt uitgevoerd, en waarvoor al sinds tientallen jaren de aanzet was gegeven, blijft ook na de oorlog bestaan, zij het thans uitgevoerd onder het bewind van de parlementaire democratie!

Laten we dit thans nader onder de loep nemen aan de hand van de loonvorming: In 1927 komt er in Nederland een wettelijke regeling van de collectieve arbeidsovereenkomst. In 1937 maakt een wet het aan de Minister van Sociale Zaken mogelijk om een CAO (of gedeelten daarvan) ook verbindend te verklaren voor werkgevers en werknemers in dezelfde sector, die zelf géén CAO hebben afgesloten dan wel niet aangesloten zijn bij een organisatie die wel een CAO overeengekomen is; ook kan de minister CAO's (of gedeelten daarvan) onverbindend verklaren. Hiermee had de staat een belangrijk instrument om in te grijpen in CAO's en de gehele loonvorming te controleren. Tijdens de oorlog werd het BBA uitgevaardigd, dat aan de Rijksbemiddelaars (functionarissen van de overheid) zeer verregaande bevoegdheden gaf m.b.t. de loonvorming, en verder een soort van gedwongen arbeid invoerde, doordat een ontslagname thans diende te worden goedgekeurd door de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau. Ondertussen heeft de Duitse militaire bevelhebber in Nederland dan al (in mei 1940) het stakingsrecht opgeheven.

Na de oorlog blijft het BBA (Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen) gehandhaafd en wordt het stakingsrecht door de rechter (waarvoor door de ondernemers van tijd tot tijd korte gedingen aanhangig worden gemaakt jegens naar het stakingswapen grijpende vakorganisaties) NIET erkend, behoudens enkele uitzonderingen.

Men kan stellen dat hetgeen er vóór de oorlog in Nederland op gang is gebracht aan staatsplanning, door de (Duitse en Nederlandse) nationaalsocialisten tijdens de oorlog zeer rigide (onbuigzaam, strak) is doorgezet, en door de Nederlandse staat na de oorlog is voortgezet, zij het minder rigide, nu niet langer onder terroristische omstandigheden en thans geheel en al gelegitimeerd door de façade van de parlementaire democratie. De na-oorlogse staat beschikt over een compleet instrumentarium aan wettelijke bevoegdheden.

Wat het stakingsrecht betreft: De wet-Mulder, die in 1971 door het parlement werd geloodst, erkent het stakingsrecht MITS het aan een aantal vereisten voldoet: De staking mag 1) niet in strijd zijn met een verplichting uit de CAO, en 2) moet zijn uitgeroepen door een zogeheten “erkende” (d.i. rechtspersoonlijkheid bezittende) vakvereniging (wilde stakingen zijn verboden). Het is dus beter om te spreken van een wettelijk verbod op het stakingsrecht, waarop een aantal uitzonderingen zijn gemaakt. De bevoegdheden die de overheid toekwamen op grond van het BBA blijven gehandhaafd en worden zelfs uitgebreid in de in 1970 aangenomen loonwet (wet Roolvink).

De ontwikkeling van de 'sociale staat' in Nederland (d.w.z. de organische, corporatistisch ingekleurde ordening van het bedrijfsleven onder leiding van de staat alsmede de integratie van de reformistische vakbonden in deze) is (beknopt samengevat) als volgt verlopen:

Het afsluiten van CAO's door de leiding van de erkende bonden en de ondernemers geeft uitdrukking aan het gegeven, dat – gelijktijdig met de concentratie van de industriële productie – de arbeidsvoorwaarden worden gestroomlijnd (onder toezicht van de overheid). Uniformiteit voor wat de lonen betreft, welke gedurende enkele jaren zijn vastgelegd in grote sectoren van het bedrijfsleven, biedt de bourgeoisie een belangrijk instrument om de loonkosten gedurende een lange termijn calculeerbaar te maken en tevens om de lonen laag te houden (door middel van de regelmatig opflakkerende inflatie). De uniformering van de arbeidsvoorwaarden, welke een 'ingroeien' van de vakbeweging in de staat alsmede een vervlechting van de staat met de kapitalistische monopolies vooronderstelt en tegelijkertijd bevordert, vormt de basis voor de in 1949 ingestelde Publiekrechterlijke Bedrijfsorganisatie (PBO), waarin de samenwerking van staat, ondernemers en leiding der erkende vakorganisaties werd geïnstitutionaliseerd in organen van het 'sociaal overleg', zoals de SER en de Stichting van de Arbeid.

Enkel en alleen de door staat en ondernemersorganisaties 'erkende' vakverenigingen kunnen als 'sociale partner' van de ondernemers optreden en zijn gerechtigd om CAO's af te sluiten. Enkel en alleen de 'erkende' bonden zijn gerechtigd om afgevaardigden te sturen naar de organen van de PBO. Het is dan ook niet meer als logisch dat uitsluitend de 'erkende' bonden stakingen mogen uitroepen, indien de looptijd van de CAO is geëindigd, teneinde de inwilliging van een bepaalde eis af te dwingen bij het afsluiten van een nieuwe CAO. Niet-erkende bonden (zoals de Eenheidsvakcentrale na de oorlog of de zogeheten 'categorale' vakorganisaties) zijn géén partners in de zin van het 'sociaal overleg' en zijn dus ook niet gerechtigd om stakingen uit te roepen in het kader van het afsluiten van een nieuwe CAO.

De staat kan tussenbeide komen in door de ondernemers en bonden afzonderlijk afgesloten CAO's, indien deze (of afzonderlijke bepalingen in deze) strijdig zijn met het “algemeen belang” dan wel met het belang van een “gezonde economie”. Indien afzonderlijke organisaties van ondernemers géén 'nee' “durven” te zeggen tegenover de 'te veel' eisende bonden, dan zegt de staat in hun plaats naderhand 'nee' – uit naam van het 'algemeen belang' en gelegitimeerd door het parlement.

Sommige sociaalrevolutionairen zien in de onmacht van de bourgeoisie om zelf rechtstreeks de politieke macht uit te oefenen (terwijl de arbeidersklasse als zodanig nog niet sterk genoeg is om haar eigen revolutionaire omwenteling in gang te zetten) een typisch kenmerk van fascisme.

Gedurende deze (overgangs-)periode zou de politieke macht dan vervolgens in handen dienen te komen van een bonapartistische (militaire) dictatuur dan wel van een fascistische partij. Teneinde haar sociale en economische macht te redden dient de bourgeoisie de staatsvorm van het burgerlijk parlementarisme, die haar het best ligt (omdat het klassenkarakter van de staat in deze vorm het meest wordt verhuld), te laten vallen om door middel van een sterke staat een openlijk kapitalistische dictatuur uit te kunnen oefenen.

Ook de overname van de Duitse staat door de nationaalsocialisten ging gepaard met de – volkomen legale (want via een parlementair meerderheidsbesluit tot stand gekomen) – ontbinding van de Rijksdag. Het parlement was thans géén geschikt instrument meer voor de Duitse bourgeoisie om haar politieke macht tot uitdrukking te brengen.

Uit het feit echter dat na de oorlog in West-Duitsland het parlement haar oude functie weer herkreeg en ging functioneren, zoals in de andere West-Europese landen parlementen dat plegen te doen, mag niet de conclusie worden getrokken dat de bourgeoisie vanaf dat moment weer haar politieke macht uitsluitend via het parlement uitoefende. Het parlement in een monopoliekapitalistische staat is niet identiek aan een burgerlijk parlement van de liberale staat. In de liberale staat vond een afweging van de diverse belangen van de verschillende fracties der bourgeoisie plaats, die onder de verhoudingen der vrije concurrentie gelijkwaardig waren, en werd het optreden van de staat tamelijk gedetailleerd vastgelegd. Dat was ook mogelijk, omdat de rol van de staat zo beperkt als mogelijk diende te zijn en de vrije ontwikkeling van de productiekrachten (= het kapitalisme) niet in de weg diende te staan. Het burgerlijk wetboek garandeerde de vrijheid van contract – voor de gelijke leden van de burgerij (= de bourgeoisie).

Vanuit het concurrentiekapitalisme ontwikkelde zich via de industriële concentratie gaandeweg het monopoliekapitalisme en het behoort tot de dialectiek van de contractsvorm, dat het contract, de overeenkomst, dat typische verschijnsel uit het tijdperk van de vrije concurrentie, het juridische middel bij uitstek werd om een einde te maken aan de vrije concurrentie!

Door middel van contracten werden namelijk kartels gevormd, waar binnen de monopolistische productiewijze gestalte begon aan te nemen. De onbeperkte vrijheid van contract was dan ook in strijd met de beginselen van de klassieke liberale economische theorie, zoals geformuleerd door Adam Smith: Vrije concurrentie, de gelijkwaardigheid van de concurrenten. De onbeperkte vrijheid van contract kleedde op juridische wijze het proces in, waarin een einde kwam aan de periode van de vrije concurrentie.

In de fase van het monopoliekapitalisme is de rol van de staat veel uitgebreider. Teneinde het belang van de bourgeoisie (in het bijzonder de monopolies) het beste te dienen moet de staat thans actief zijn op tal van gebieden om de sociale en economische infrastructuur te leveren op basis waarvan het monopoliekapitalisme produceert. Deze actieve taak van de staat kan niet langer meer worden omschreven in wetten, die aan de ene kant algemeen van karakter zijn en aan de andere kant de taak van de staat tot in alle details vastleggen.

De wetten in de liberale staat maken – idealiter gesproken – het optreden van de overheid voorspelbaar voor alle leden van de burgerij (= bourgeoisie) en binden tegelijkertijd datzelfde overheidsoptreden aan de wetten, die door de vertegenwoordigers van de bourgeoisie in het parlement zijn gemaakt.

De wetten in een monopoliekapitalistische staat vaardigen slechts zeer globale richtlijnen uit voor de regeling van een bepaalde aangelegenheid, en delegeren vervolgens verstrekkende bevoegdheden aan de staat zelf om de betreffende aangelegenheid nader te regelen.

De wet vormt zodoende de basis voor zeer ruime staatsbevoegdheden, aangezien deze wetten zelf reeds bepalen dat nadere regeling door de regeringsbureacratie dient te gescheiden. Tegelijkertijd is de wet zo geformuleerd dat de overheid niet zozeer gebonden is aan de wet bij het invullen van nadere regelingen, maar integendeel carte blanche (blanco volmacht) krijgt om daarvan af te wijken. Op wettelijke bepalingen kan bijvoorbeeld door regering of minister een uitzondering worden gemaakt “in het landsbelang” of “in het algemeen belang”.

Doordat tal van uitzonderingen mogelijk zijn op “in principe” algemene, voor iedereen gelijke regels, blijft er weinig over van de formele rationaliteit van de wet, namelijk de algemene werking, voor iedereen in gelijke zin. Maar deze formele rationaliteit ging uit van de vrije concurrentie van in principe gelijkwaardige leden van de bourgeoisie. Wanneer er nu economische machtsconcentraties optreden, krijgt de staat – op basis van de wet – carte blanche om “doelmatig” – daarbij in feite uitgaand van de bestaande machtsconcentraties (trust- , kartelvorming) – te opereren en om regulerend, al naar gelang de noodzaak (en dus van geval tot geval verschillend), op te treden in een economie, die wordt gekenmerkt door de heerschappij van monopolies.

De wet op de economische mededinging is hiervan een goed voorbeeld. Op de bepalingen van de wet, bedoeld om ongewenste machtsconcentraties (kartelvorming) tegen te gaan, zijn tal van uitzonderingen mogelijk – uitzonderingen welke juist mogelijk worden gemaakt door diezelfde wet – ,waardoor het bestaan van grote monopolies niet in botsing komt met die wet.

Een dergelijke wet stabiliseert voornamelijk de verhoudingen in het midden- en kleinbedrijf – om te verhinderen dat de economie verstoord geraakt door bijvoorbeeld wilde concurrentieslagen – zonder evenwel de macht van de monopolies aan te tasten, terwijl het tegelijkertijd mogelijk blijft dat de monopolies geleidelijk hun macht uitbreiden en kleinere bedrijven opslokken.

Reeds voor de machtsovername door de nationaalsocialisten was deze staatsvorm echter al in grote lijnen aanwezig. De Rijkspresident beschikte in geval van Notstand over een eigen verordenings- (d.i. wetgevende) bevoegdheid, waarvan in ruime mate gebruik werd gemaakt.

In de periode 1930-1933 regeerden de achtereenvolgende kabinetten-Brüning, -Von Papen en -Von Schleicher vanwege het ontbreken van een parlementaire basis uitsluitend op grondslag van presidentiële decreten, daarom ook wel Präsidialregimes genoemd. Dit is dan ook de door Thalheimer bedoelde periode, waarin het parlement niet (meer) in staat – en voor de bourgeoisie niet langer geschikt – is om nog te kunnen regeren.

De rechter speelt zijn rol als staatsorgaan. Hij dient de wet en de op de wet gebaseerde bestuursmaatregelen van de regeringsbureaucratie toe te passen. Doordat de wetgeving en de daarop gebaseerde bestuursmaatregelen van de overheidsbureacratie sterk zijn toegenomen, wordt de rechter dus meer en meer gebonden aan de politiek van de staat. Als oplossing voor het probleem om een – in principe – algemene (en dus voor een ieder gelijke) wet toe te passen in een situatie, waarin er niet langer gelijke burgers (= leden van de bourgeoisie) op basis van de vrije concurrentie bestaan, maar waarin monopolies de economie beheersen, worden in het recht zogeheten Generalklauseln opgenomen. Het betreft hier juridische begrippen als “billijkheid”, “behoorlijk”, “goedertrouw” e.d. Dergelijke Generalklausel in de wet verschaffen aan rechter (en bestuursapperaat) carte blanche om een in principe algemene wet verschillend (d.i. rekening houdend met de omstandigheden en de machtsverhoudingen) toe te passen. Door toedoen van de Generalklausel, die een blanco element invoert in de norm, wat het overheidsoptreden – immers gebaseerd op die norm – niet meer voorspelbaar maakt, wordt de formele rationaliteit van de wet verstoord. Voor de monopoliebourgeoisie is dat geen probleem, want voor haar, met haar verbindingen met het staatsapperaat, is de wet niet irrationeel. Generalklausel duiken dan ook terstond op in het recht, zodra er monopolies ontstaan.

Deze ontwikkeling naar een staatsvorm, waarin wetgeving en bestuur in de hand van de rijkskanselerij worden geconcentreerd, gehoorzaam gevolgd door de rechters, terwijl de Rijksdag (het parlement) steeds meer een secundaire rol speelt, wordt met instemming begroet door een staatsrechtsprofessor als Carl Schmitt. Schmitt verklaart deze ontwikkeling uit het feit, dat de periode van de vrije concurrentie thans verleden tijd is, en daarmee ook de basis van het parlement opgehouden heeft te bestaan. Dat is ook de reden waarom Schmitt – en vele anderen met hem – de nationaalsocialistische staat toejuicht, waarin bovengeschetste ontwikkelingstendens uit de periode van de Weimarstaat in nog zuiverder vorm tot uiting komt.

De kenmerken van de monopoliekapitalistische staatsvorm, die zich tijdens het Derde Rijk in zijn meest zuivere vorm (omdat het klassenkarakter van de staat openlijk was) hebben gemanifesteerd, waren alle in aanzet reeds aanwezig in de monopoliekapitalistische staten van vóór de oorlog, en keren dan ook terug in de naoorlogse monopoliekapitalistische staten.

In de parlementaire democratieën van na de oorlog treedt het overheidsbevel in de plaats van de algemene wet; de bevoegdheid van de overheid om bevelen uit te vaardigen steunt op de wet, wat betekent dat het wetsbegrip in een monopoliekapitalistische staat totaal verschilt van het liberale wetsbegrip. Dit soort wetgeving, rijkelijk bestrooid met termen als “rechtvaardigheid”, “billijkheid” e.d., als basis voor het overheidsbevel toont de klassenverhullende functie van het parlement, dat een acclamatieve, legitimerende rol vervult, nauwelijks of überhaupt géén initiatieven neemt en het overheidsbeleid niet aan een diepgaande kritiek of analyse onderwerpt.

Voor de bourgeoisie is het parlement dan ook niet het instrument om de politiek van de staat te onderwerpen aan haar belangen. Het parlement heeft voornamelijk een functie naar beneden toe, naar de massa's; het versluiert het klassenkarakter van de staat, waarmee de bourgeoisie veel directere verbindingen onderhoudt dan via het parlement.

De monopoliekapitalistische staat als klassenstaat is bereid en erop voorbereid om de belangen van de bourgeoisie op grootscheepse wijze te verdedigen, niet alleen in het alledaagse bestuur, maar ook en onverbiddelijk in geval van een ernstige bedreiging van de kapitalistische eigendomsverhoudingen. De voorbereiding is in elk geval al tot in de puntjes geregeld in een serie noodwetten (dus door het parlement goedgekeurd).

In geval van een “oproerige beweging, die de rechtsorde en het volksbestaan bedreigt” kan de regering de burgerlijke uitzonderingstoestand of de toestand van verhoogde waakzaamheid afkondigen. In dat geval kan de Minister van Binnenlandse Zaken bijvoorbeeld het verspreiden van geschriften verbieden, iedereen laten arresteren, die de openbare orde in gevaar zou kunnen brengen, en het beleggen van bijeenkomsten en demonstraties strafbaar stellen. Voor het verlengen van de burgerlijke uitzonderingstoestand is de goedkeuring van het parlement vereist.

Tijdens de langdurige (wilde) staking in de Rotterdamse haven (in 1970) bestond er bij (delen van) de Nederlandse regering het plan om de burgerlijke uitzonderingstoestand af te kondigen. In de kazernes in Brabant waren de troepen dan ook al in staat van paraatheid gebracht.

Uit dit alles kan evenwel niet worden geconcludeerd dat fascistische en monopoliekapitalistische staat identiek zouden zijn.

Weliswaar zijn een aantal functies van de monopoliekapitalistische staat dezelfde als die van de fascistische. Maar het onverhulde klassenkarakter van de Duitse fascistische staat, de openlijke terreur tegen de arbeidersbeweging, de fysieke eliminatie van communisten, van het tussenkapitaal (en dus van de joden), waren allen typisch voor een bijzondere fase van het Duitse monopoliekapitalisme, dat zich gedwongen zag de militaire confrontatie aan te gaan met de nog sterkere imperialistische rivalen van de Verenigde Staten. Het Duitse nationaalsocialisme was een noodsprong van het kapitalisme, maar dan één, waarvan de Duitse kapitalistische monopolies zelf niet slechter zijn geworden. Het kind van de rekening hiervan was daarentegen wèl de Duitse arbeidersklasse, die bij gelijkblijvende lonen en geringere consumptie een grotere productie diende te leveren. Hetzelfde gold natuurlijk voor de arbeidersklasse in alle andere landen, die bij de oorlog waren betrokken, want ook daar heerste de oorlogseconomie.

De verscherpte uitbuiting van de arbeidersklasse door de Duitse monopolies en de exploitatie van de bezette gebieden, onder gebruikmaking van de Arbeitseinsatz, kon géén permanent systeem blijven, omdat het op zijn grenzen stootte door de fysieke uitputting van de arbeiders en omdat het Duitse imperialisme zich uiteindelijk neer moest leggen bij het – met name militaire – overwicht van het Amerikaanse imperialisme.

De militaire nederlaag van het Derde Rijk in 1945 vormde voor de Duitse monopolies het signaal om de productie en meerwaarde-accumulatie voort te zetten, maar dan zonder de extreme uitbuiting, die tijdens het Derde Rijk had plaatsgevonden. Voor de Duitse bourgeoisie was dit de enige mogelijkheid überhaupt om de uitbuiting van de arbeidersklasse nog te kunnen voortzetten!

Als voorwaarde voor de voortzetting van de uitbuiting van de arbeid is in het tijdperk van het monopoliekapitalisme de actieve medewerking van de leidingen van de sociaaldemocratie (sociaal-reformisten) alsmede van de reformistische vakverenigingen in het staatsapparaat absoluut onontbeerlijk gebleken. Bovendien boden naderhand de EEG (Europese Economische Gemeenschap), de Derde Wereld (een industriestaat heeft na de Tweede Wereldoorlog géén koloniën meer nodig om in de Derde Wereld goedkope grondstoffen te verkrijgen en er afzetgebieden te vinden) evenals de handel met het Oostblok voldoende achterland voor de Duitse monopolies.

Samengevat: 

Het is niét juist om te spreken van een sinds enkele jaren plaatsvindende 'fascisering' dan wel van een fascistoïde ontwikkeling. Alle fenomenen, die men aanvoert om de these van de 'fascisering' te onderbouwen, zijn al sinds zeker zeventig jaar aanwezig, namelijk sinds het ontstaan van het monopoliekapitalisme. Wat inderdaad niet wegneemt, dat de nationaalsocialistische staat destijds de meest openlijke verschijningsvorm van de monopoliekapitalistische staat is geweest.


donderdag 29 november 2018

'Sit in'-Acties door Militante Metallo's bij Werkgeverskoepel FME


Afgelopen maandag drongen circa 150 militante vakbondsleden uit de Metalektro-sector (voorheen grootmetaal) de hal van het kantoorgebouw van de werkgeverskoepel FME in Zoetermeer binnen. Een ,,vreedzaam” protest volgens het FNV; ,,intimiderend” volgens een woordvoerder van het FME. Zo zou er geroepen zijn: ,,als je nou niet opendoet, sla ik je op je muil". Hoe dat allemaal ook moge zijn, vast staat dat deze metallo’s terecht kwaad zijn over de lange onderhandelingen omtrent een nieuw CAO. Al sinds juni zijn er meerdere stakingen geweest bij bedrijven zoals Scania, Siemens, VDL en Fokker. Vorige week waren er nog stakingen in Limburg en zelfs gisteren in Friesland en Nijmegen. Het CAO Metalektro geldt voor ong. 150.000 werknemers in bedrijven als DAF en Stork, arbeiders van deze bedrijven hebben meegedaan aan deze sit-in actie. Het cao-conflict draait voornamelijk om een gewenste 3,5% loonsverhoging. FME is alleen tot 2,5% bereid. Een belachelijk bedrag, zeker in deze tijd van economische conjectuur. Andere eisen zijn o.a. meer zeggenschap over uren en meer lonen voor jongeren en inhuurkrachten.





Om deze sit-in beëindigen, moest het FME de hulp van de politie inroepen. Dit is diezelfde politie (de “fijne collega’s in uniformen") waarvan de woordvoerder van de politievakbond afgelopen 15 september jl., op de dag van de oprichting van de SP-beweging 'Tijd voor Rechtvaardigheid', nog opriep om kwaadwillige politici op te sluiten ,,in zijn cellen (!)” wanneer er geen sociale gerechtigheid kwam in het land. Stoere praat en sympathiek wanneer zijn collega agenten zelf in een Cao-conflict zijn beland, maar wanneer hun dispuut eenmaal is opgelost, treden zij vervolgens wél op tegen andere “collega’s” die in hun strijd voor sociaal recht schijnbaar de wet overtreden.



Links: Vakbonds-smeris Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond 
- Spreker op de SP manifestatie te Rotterdam
Rechts: FNV voorzitter en voormalig smeris bij de Koninklijke Marechaussee: Han Busker  


Nee, de politie is geen “arbeider in uniform", maar de knuppelgarde van het kapitalisme (van diegenen die alle bedrijven en infrastructuur als privé eigendom in bezit hebben). De politie krijgt haar eisen wel vervuld, de overtollige arbeidersmassa’s moeten maar bitter strijden voor enkele restjes.

Daarom nog altijd: Smeris, weg uit de arbeidersbeweging!*




_________

* In het kader van 100 jaar Novemberrevolutie wijzen we op de foutieve stelling in grote delen van de linkse beweging, dat de op 4 januari 1919 ontslagen Berlijnse politiecommissaris Emil Eichhorn, lid van de linker vleugel van de USPD, een “socialistische” agent zou zijn. Hij was een agent in dienst van een kapitalistische staat, van de SPD-regering sinds eind 1918, en dus een bourgeoisie agent. Want, hoewel regeringen veranderen blijft de agent hetzelfde. Hoewel Eichhorn met enkele “socialistische” geestverwanten na de Novemberrevolutie soms zij-aan-zij door de straten van Berlijn patrouilleerde (de Sicherheitswehr), verlieten zij Eichhorn tevens net zo snel, en dienden zij de contrarevolutie, gedurende de “Spartakist opstand" in Berlijn januari na zijn ontslag.

maandag 12 november 2018

Onafhankelijkheidsdag in Polen: Autonoom Verzet in Warschau!


Afgelopen zondag vierde de Poolse natie honderd jaar onafhankelijkheid. Vanaf 2007 wordt deze historische gebeurtenis jaarlijks herdacht met een onafhankelijkheidsmars (Marsz Niepodległości) door de Poolse hoofdstad Warschau. Deze viering van het Poolse nationalisme trekt vele tienduizenden deelnemers uit alle lagen van de Poolse bevolking. Sinds 2017 formeren autonome nationalisten een Zwart Blok op deze mars, om daarmee een revolutionair-nationalistisch geluid uit te dragen. Reden genoeg voor een Nederlandse ACN/AKN-delegatie om naar Warschau te reizen en hier aan deel te nemen. 


Honderd jaar onafhankelijkheid 

De Poolse geschiedenis begon met de komst van Slavische volkeren die zich in de 6e en 7e eeuw vestigden in het gebied. In de 10de eeuw vormde daar een koninkrijk, dat vanaf 1569 als het Pools-Litouws Gemenebest bekend zou komen te staan. Het Pools-Litouws Gemenebest kende een turbulente geschiedenis. Vanaf begin 17e eeuw verkeerde het in een reeks conflicten en oorlogen, waarbij delen van het land geannexeerd werden door Pruisen, Rusland en Oostenrijk; de Eerste Poolse Deling.

De Tweede Poolse Deling vond plaats na de Russisch-Poolse oorlog van 1792. De laatste verdeling van Polen vond plaats na een opstand tegen de Pruisische en Russische indringers. Deze opstand kwam ten einde met de slag van Maciejowice (1794). Wat nog restte van het oude Gemenebest werd verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk in 1795.

Het zou maar liefst 123 jaar duren voordat Polen na de Eerste Wereldoorlog (1918) weer een onafhankelijke natie zou worden.


Józef Piłsudski wordt op 10 november 1918 vrijgelaten uit Duits gevangenschap in Magdeburg en helpt de Tweede Poolse Republiek te stichtten.



Repressie

Dit jaar begon de onafhankelijkheidsmars niet zonder problemen. Een golf van repressie teisterde de organisatie van de mars. Allereerst leek het er op dat de mars verboden zou worden door de liberale Burgemeester van Warschau: Hanna Gronkiewicz-Waltz. Na dit verbod kondigde de rechts-conservatieve regering van de 'Recht en Rechtvaardigheid' partij (PiS) een 'alternatieve onafhankelijkheidsmars' aan. Deze officiële - door de Poolse staat georganiseerde - mars zou geleid gaan worden door president Andrzej Duda. Bij deze officiële mars zouden de radicalere nationalistische geluiden van de organisaties (zoals Obóz Narodowo-Radykalny (ONR) en Młodzież Wszechpolska) die de onafhankelijkheidsmars begonnen waren, niet langer getolereerd worden.


Andrzej Duda van de rechts-conservatieve PiS ontvangt EU gezant Donald Tusk 


Op donderdag sneuvelde het verbod van Gronkiewicz-Waltz echter bij de rechtbank van Warschau. Omdat er nu gevreesd moest worden voor ongeregeldheden tussen de officiële en de nationalistische mars werd er door de regering naar een oplossing gezocht. Op zaterdag sloot de Poolse regering en een van de belangrijkste organiserende partijen - Obóz Narodowo-Radykalny (ONR) onder leiding van Robert Bąkiewicz en Robert Winnicki, een schaamteloze deal om gezamenlijk de mars te organiseren. Dit onder de voorwaarde dat radicalere en revolutionaire nationalisten van de mars geweerd zouden worden!


Robert Bąkiewicz en Robert Winnicki van de Obóz Narodowo-Radykalny (ONR)


Samen met het verraad begon de Poolse regering een campagne van hevige repressie tegen Poolse nationalisten - vooral tegen de organisatoren van het autonome Zwart Blok. Hierbij werd 'anti-terrorisme' wetgeving ingezet om op basis van vage verdachtmakingen meer dan honderd Poolse nationalisten door speciale terreureenheden te laten arresteren en hun huizen te doorzoeken.

Intimidaties door de smeris en de geheime dienst waren aan de orde van de dag. Websites werden op zwart gezet en verschillende buitenlandse delegaties van nationalistische bewegingen werden aan de Poolse grens terug gestuurd. Twee nationalistische congressen en een concert in Warschau werden eveneens op last van de smeris afgelast. Deze konden echter op geheime locaties alsnog doorgang vinden, maar de organisatoren werden na afloop gearresteerd.

Ook hier weer lijken de lessen uit het verleden nog steeds relevant zijn: de revolutionaire voorhoede wordt door de rest van de nationale beweging verraden en afgeserveerd d.m.v. een smerige deal met de reactie (in dit geval vertegenwoordigt door de PiS-regering) te sluiten.


Speciale Anti-Terreur Eenheden van de 'Agencji Bezpieczeństwa Wewnętrznego' (ABW) arresteren nationalistische activisten



De onafhankelijkheidsmars

Meer dan 200.000 deelnemers verzamelden zich afgelopen zondag in Warschau. Ondanks de golf van repressie die de Poolse staat tegen revolutionaire nationalisten ontketend had, verzamelden honderden autonome nationalisten zich in het centrum van Warschau om daar een Zwart Blok te vormen. Ondanks de strenge grenscontroles waren er delegaties uit Nederland, Rusland, Griekenland, Spanje en zelfs Malta aanwezig. Opvallend was ook het grote aandeel vrouwelijke deelnemers.




Hoewel het Zwart Blok honderden deelnemers had, in tegenstelling tot de duizenden van het jaar ervoor, mag dit gezien de vele obstakels nog steeds een groot succes heten! Met hun voorkomen, hun symbolisme, hun pyrotechniek en hun radicale slagzinnen onderscheidde het Zwart Blok zich binnen de onafhankelijkheidsmars van de reactionairen. Ondanks de gevaren van repressie en politieke vervolging gingen ze de straten op om te strijden voor hun idealen. Het Zwart Blok vertegenwoordigde dan ook het geluid van de nationale revolutie!




Met deze actie maakten de Poolse autonome nationalisten een vuist tegen de repressie van de reactionaire PiS. Een systeempartij die de honderdjarige onafhankelijkheid van de Poolse natie wilde kapen voor eigen gewin. Ze verzetten zich tegen de opportunistische en verraderlijke weg die de organiserende partijen (o.a. Obóz Narodowo-Radykalny (ONS) en Młodzież Wszechpolska) voorts ingezet hebben. 




Ondanks al deze repressie, de verboden en het verraad hield het Zwart Blok gedurende een groot gedeelte van de dag stand. In de avond werden de spandoeken en vlaggen opgeruimd en loste het Blok op in de massale menigte in de straten van Warschau. Hier werd wederom bewezen: Verzet laat zich niet verbieden! 




Ten slotte: dank aan de organiserende Poolse kameraden voor hun moed en gastvrijheid!

zondag 11 november 2018

Polen: Verzet laat zich niet verbieden!


Ondanks hevige repressie door de Poolse PiS-regering en het verraad van de organisatoren van de Poolse onafhankelijkheidsmars (Marsz Niepodległości), neemt het Zwart Blok dit jaar toch deel aan de mars om een radicaal en revolutionair tegengeluid te laten horen! Verzet laat zich niet verbieden!




Een uitgebreid verslag en analyse over de gebeurtenissen in Polen de afgelopen week volgt binnenkort op deze site... 








vrijdag 26 oktober 2018

De Grote Mars van Terugkeer in Gaza: Zes Maanden later, de Strijd gaat door!


Vrijdag 19 oktober markeerde de 30ste wekelijkse bijeenkomst van duizenden Palestijnse activisten bij de grens van Gaza.

Met katapults en stenen verdedigen Palestijnse activisten zich tegen het zionistisch geweld 


Deze vreedzame protesten, die ondertussen al zes maanden duren, vormden en vormen geen veiligheidsrisico voor de zionistische militairen die zich achter prikkeldraad, pantserwagens en zandzakken opgesteld hebben. Zij zouden de demonstranten verdreven kunnen hebben met niet-dodelijke middelen zoals traangas; in plaats daarvan gebruikten zij scherpe munitie, waarmee zij meer dan 200 vreedzame demonstranten vermoorden en nog eens 10.000 vreedzame demonstranten verwonden. 

Velen werden in hun benen geschoten met illegale dumdum munitie, met vele handicaps en amputaties onder demonstranten als gevolg. Het hoge aantal slachtoffers was een grote uitdaging voor de medische teams, die toch al tekorten hadden als gevolg van de decennia lange blokkade door de zionistische entiteit. 

Zionisten gebruiken Dum Dum munitie tegen ongewapende Palestijnse demonstranten 
- een flagrante schending van het internationale oorlogsrecht 


Ondanks de bloederige repressie lijkt er voorlopig nog geen einde te komen aan de Grote Mars van Terugkeer. Afgelopen vrijdag verzamelden wederom duizenden demonstranten op de vijf kampementen. Zionistische soldaten vermoorden zeven van hen. Ook worden de demonstraties niet alleen meer op vrijdag gehouden, maar nu ook op maandagen en woensdagen tot diep in de nacht. De protesten breiden zich ook buiten de kampen uit, zoals recent nog bij de grensovergang van Beit Hanoun.

Ieder nieuw slachtoffer van de zionistische bezetter slaat een diepere wond. Elke martelaar die door zionistische soldaten is vermoord laat een leegte achter in de levens van hun nabestaanden. Dertig weken van de Grote Mars van Terugkeer laten de wereld zien dat het Palestijnse volk, ondanks de grote tol die ze betaalt, sterk gemotiveerd is om de protesten tegen de bezetting door te zetten. 

De Palestijnen in de Gazastrook hebben maar twee opties. Of ze gaan langzaam dood als gevolg van de zionistische belegering, de ineenstorting van medische voorzieningen, beperkingen van beweging, salarisverlagingen en economische crisis. Of ze sneuvelen trots als martelaar, zodat de wereld hun schreeuw om rechtvaardigheid hoort. Het Palestijnse volk eist terugkeer naar hun land en eist als een vrij volk in vrijheid en waardigheid te kunnen leven.

Tijdens de Marsen van Terugkeer worden banden in brand gestoken; de rook dient als dekking voor zionistische sluipschutters


Meer dan 2/3 van de bevolking op de Gazastrook bestaat uit vluchtelingen die met bruut geweld door de zionisten uit hun huizen en van hun land zijn verdreven tijdens de Nakhba van 1948. Resolutie 194 van de VN stelt dat zij het recht hebben om terug te keren naar hun land en deze protesten zouden dan ook moeten worden beschermd door deze lang bestaande internationale resolutie. De belangrijkste eis van de demonstranten is dan ook het implementeren van het internationaal volkenrecht. 

Sinds de Grote Mars van terugkeer begon hebben de deelnemende Palestijnse fracties zich een tactisch doel gesteld: het doorbreken van de onrechtvaardige belegering door de zionisten. De zionistische entiteit die internationale straffeloosheid geniet, erkent niet de legitieme rechten van de Palestijnen onder het volkenrecht. Dat is het fundamentele probleem, dat de zionisten dit niet willen erkennen. In plaats daarvan zetten ze hun strategie van terreur voort door buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten, wiens enige misdaad een oproep is om hun ontheemding en de zionistische tirannie te beëindigen, te gebruiken en hen te vermoorden. 


Een martelaar wordt ten ruste gelegd...


De dodelijke reactie van de zionisten heeft het Palestijnse leed verergerd. Sinds de beweging op 30 maart begon, hebben Palestijnse moeders in eindeloze rouw geleefd. De afgeslachte demonstranten hielden van het leven en lieten dit zien door op de muren van hun reusachtige gevangenis te bonken. Deze martelaars weigerden in vernedering en onderdrukking te leven, maar kozen er voor om met eer te sterven in het gezicht van zionistische bezetting en ontmenselijking. 


Het Palestijnse volk zal overwinnen! 





zaterdag 22 september 2018

Piraeus, Griekenland: Overwinning voor de Havenarbeiders van COSCO!


Honderden arbeiders in de haven van Piraeus, werkzaam bij de scheepsgigant COSCO (voluit: China Ocean Shipping Company - waarvan de Chinese staat de eigenaar is), voerden eind mei en begin juni een belangrijke stakingsactie tegen de abominabele arbeidsomstandigheden, die er bij de containerterminals heersen. Op 30 mei jl. legden de arbeiders in geheel Griekenland het werk neer in een landelijke 24 uurs-staking tegen het jongste pakket aan bezuinigingsmaatregelen, opgelegd door de EU en geïmplementeerd door de Syriza/ANEL-regering. 



Haven van Piraeus in Griekenland


Onder hen ook de havenarbeiders van COSCO, geleid door hun vakbond ENEDEP, die de dreigementen van de kant van de COSCO-directie om hen allen te laten arresteren, in geval van deelname aan de staking, trotseerden. De arbeiders verlengden hun actie vervolgens met nog eens 48 uur om daarmee hun eisen voor full-time en stabiel werk, verhoging van de ploegensterkte, collectieve onderhandelingen en maatregelen ter verbetering van de arbeidsveiligheid evenals een verhoging van de abominabel lage lonen kracht bij te zetten. De hoogst gevaarlijke arbeidsomstandigheden in de haven hebben al tot vele ongelukken geleid en vorig jaar nog het leven geëist van een collega.

Een stakingsmeeting tegenover de poort van COSCO werd massaal versterkt door duizenden sympathiserende arbeiders van andere bedrijven, waaronder ook havenarbeiders, georganiseerd in een andere vakbond, die het werk voor 48 uur hadden neergelegd. Deze arbeiders, aangesloten bij de Dockers Union – Port of Piraeus, waren al eerder geconfronteerd met een verlaging van hun eigen lonen en streden eveneens voor het recht op collectieve onderhandelingen. De meeting werd gesteund door de vakbonden van het zeevarend personeel en het Centrum van Arbeid van Piraeus, gedomineerd door de PAME, de vakcentrale gelieerd aan de KKE (communisten). Gezamenlijke stakingsposten slaagden er met succes in om COSCO volledig plat te leggen – voor de eerste keer in de bijna negen jaar dat deze in Piraeus operationeel is. Pogingen van de kant van de directie om de staking te breken met behulp van onderkruipers en fascisten alsmede via het gerecht konden worden teruggeslagen.

Op een massaal bezochte algemene vergadering van de bond op 1 juni werd besloten om de staking tot nader order op te schorten, maar vijf dagen later legden de COSCO-arbeiders opnieuw alles plat. Tot dus ver hebben de arbeiders slechts een concrete toezegging afgedwongen – namelijk dat hun banen worden toegevoegd aan de van overheidswege vastgelegde categorie van ,,zware en ongezonde beroepen”, wat hen het recht geeft op bepaalde pensioenvoordelen. De bond kondigde aan dat er verdere werkonderbrekingen zouden volgen, indien COSCO niet akkoord zou gaan met nadere onderhandelingen. Desalniettemin werden de acties toch opgeschort, nadat de bond op 11 juli jl. bekendmaakte dat er een ,,mondelinge overeenkomst” zou zijn bereikt, welke – zo werd althans gesteld – tegemoet zou komen aan de eisen van de arbeiders voor full-time werk en beter bemande ploegen.


Dockers staken in de Havens


De strijd van de COSCO-arbeiders heeft nogal wat losgemaakt in de gehele maritieme sector in Griekenland, welke aldaar in economisch opzicht van doorslaggevend belang is. Een succesvolle uitkomst van deze strijd zou een belangrijke impuls kunnen zijn voor de gehele Griekse arbeidersklasse, die weliswaar zware klappen heeft moeten incasseren door tien jaar van woeste kapitalistische bezuiniging, maar waarvan het moreel nog altijd ongebroken is. Bovendien zou een dergelijke uitkomst ook een inspiratie kunnen zijn voor de arbeiders elders in Europa, die zich eveneens geconfronteerd zien met aanvallen op hun eigen banen en levensstandaard.

De regerende Syriza-partij beklaagde zich in haar commentaar op de staking erover dat de problemen waarmee de dockers werden geconfronteerd het resultaat waren van het feit dat COSCO "exclusief via onderaannemers opereert en dusdoende haar winsten maximaliseert, terwijl ze op hetzelfde ogenblik haar verantwoordelijkheden als werkgever ontwijkt" (Kathimerini, 2 juni jl.). Dit nu is pure huichelarij van de kant van Syriza, die – niettegenstaande haar 'radicaal linkse' etiket – een bourgeois-partij is. In 2015 legde Syriza de overweldigende 'Nee'-stem in het referendum inzake de EU-bezuinigingsdictaten naast zich neer. Vandaag de dag gaat ze door met het mes erin te zetten uit naam van de Frankfurter bankiers en de Griekse scheepsmagnaten.

Dockers bij COSCO worden inderdaad grotendeels ingehuurd via agentschappen op basis van zogeheten ,,flexibele” contracten op het niveau van hongerlonen, die noch stabiel werk noch basisarbeidsrechten garanderen. Arbeiders klagen over het gebrek aan echte opleiding en over het klimaat van intimidatie dat in de haven heerst – met knokploegachtige figuren die worden ingehuurd om discipline af te dwingen. Het is van essentieel belang dat de bonden strijd voeren om de parasitaire onderaannemers uit de haven te jagen alsmede om ALLE arbeiders op een full-time basis met fatsoenlijke lonen en dito arbeidsvoorwaarden aan te nemen – met onmiddellijke ingang.


Manifestatie tegen de privatisering van de Havens


COSCO is operationeel op de pieren II en III van de goederenhaven van Piraeus sinds oktober 2009. In 2016 verkocht de Syriza-regering 67% van het staatsaandeel in de haven van Piraeus aan COSCO. Terecht waren de havenarbeiders destijds gekant tegen de privatisering, want zij begrepen toen al dat de uitverkoop gepaard zou gaan met aanvallen op hun lonen, arbeidsvoorwaarden en vakbondsrechten. De schandalige behandeling door COSCO van haar arbeidskrachten in Piraeus omvatten 12-uurs shiften voor een hongerloon, vaak zelfs zonder recht op een schaft van 30 minuten. Tegelijkertijd zijn er andere arbeiders, die niet genoeg werk hebben.

De weerzinwekkende omstandigheden, waarmee de COSCO-dockers en de andere arbeiders in Griekenland zich zien geconfronteerd, zijn een direct resultaat van de bezuinigingsmaatregelen, met inbegrip van de privatisering van de havens en van andere infrastructuur, welke werden opgelegd door de EU en het IMF in ruil voor een ,,bailout" van Griekenland. In werkelijkheid was de ,,bailout" bedoeld voor de Duitse en Franse banken die de schuld hielden, terwijl de werkende bevolking werd gedwongen te betalen. De Verelendung en pauperisering van de Griekse arbeiders is een extreme variant van hetgeen tegenwoordig gebeurt met alle arbeiders over geheel Europa op het moment dat de EU-bazen pogen om de uitbuiting van hun loonslaven te intensiveren. In een artikel in het Amerikaanse blad The Nation (dd. 1 juni jl.), getiteld 'How Greece’s Busiest Port Reveals the Perils of Privatisation', wordt een docker geciteerd, die stelt: "We weten dat wij hier in Griekenland onderdeel zijn van een bijzonder hardvochtig neoliberaal experiment, maar dit is echt pas het begin. Vandaag Griekenland, morgen Europa. Het gehele arbeidssysteem tendeert naar meer flexibele systemen van werk". 

De EU is het instrument, waarmee de kapitalistische machten in Europa – met het BRD-imperialisme als stuwende kracht – proberen om de lonen en arbeidsvoorwaarden van de arbeiders, met inbegrip van die van de sterkere economieën, zoals Duitsland zelf, om te ploegen. Havenarbeiders in Europa zagen zich al genoodzaakt om dergelijke aanvallen af te slaan, zoals de tegen de bonden gerichte EU-‘Port Packages'. In januari 2006 legde een grimmige stakingsactie tegen Port Package III de Hamburgse haven plat, gevolgd door tal van acties elders in Europa. Vorig jaar staakten de dockers in Spanje tegen het opleggen van EU-regulering inzake 'free enterprise' ('vrij ondernemerschap'), d.w.z. vrij van vakbonden. Het EU-consortium heeft de zwakke landen in Europa, zoals Griekenland, Spanje en Portugal, verwoest. Tegelijkertijd dient het als handelsblok tegenover het rivaliserende US-Amerikaanse en Japanse imperialisme.


Containerschip van Cosco op weg naar open Zee

woensdag 12 september 2018

Over het Financierkapitaal: Renteverhogingen en de crisis in Turkije




I

Er lijkt geen einde te komen aan de toenemende spanningen tussen Turkije en haar NAVO-bondgenoten. Zeker de relatie tussen Ankara en Washington is nog nooit zo slecht geweest. Eens gold Turkije nog als de seculiere opvolger van het Ottomaans rijk, dat zich als vazal van het Westen bij de Europese Unie aan wilde sluiten. Echter, sinds Erdogan vanaf 2003 ging regeren als premier, en later president, verschoof zijn politieke koers van een 'gematigde islamitische democratie’ naar zijn hedendaagse politieke islam (Moslimbroeders) in combinatie met Pan-Turkisme (al dan niet onder druk van de coalitiepartij MHP [Grijze Wolven]) en een Oosterse oriëntering (al in 2013 benadrukte hij dat ,,onze normen en waarden meer gemeen hebben met die van de lidstaten van de SCO [Shanghai Cooperation Organisation]”).

Sinds de Arabische lente van 2011 begon Turkije steeds meer een onafhankelijke koers te varen. Deel hiervan was het promoten van het bovengenoemde 'Turkse model', als de regeringsvorm voor de regionale staten waar regimes omver geworpen werden (zoals Tunesië en Libië). Samen met bondgenoot Qatar ondersteunde Turkije in 2012 de nieuwe Egyptische president Morsi, leider van de Moslimbroeders. De staatsgreep een jaar later tegen Morsi door generaal Abdul Fatah al-Sisi (die in het “geheim” tot op heden een samen met Israël opererende militaire dictatuur heeft gevestigd) werd streng veroordeeld door Erdogan. Deze zag de omverwerping van Morsi als een overwinning voor zijn concurrenten in Washington, Tel Aviv en zijn Arabische rivalen in de Golfstaten.

Turkije is tevens al een lange tijd verwikkeld in een strijd om de Syrische president Bashar al-Assad af te zetten. Zich zelf ziende als de beschermheer van de soennieten, steunt Erdogan de Syrische rebellen tegen het alawietische Assad-regime. Na de befaamde operatie Olijftak dit jaar, welke de militaire intrekking in het Koerdische gebied Afrin in Syrië betrof, tracht Turkije op zijn veroverde grondgebieden een nieuw “nationaal leger” op te bouwen. Dit nieuwe Syrische (lees buitenlandse) rebellen leger onder Turks commando moet alle splintergroepen onder één gezag, vlag en uniform brengen tegen Assad, tegen Islamitische Staat-milities en tegen de Koerdische PKK/YPG (wat voor Turkije één en het zelfde is). Zeker de aanval op de laatste groep zet kwaad bloed in het Westen, aangezien de Syrische Koerden (en tevens de Iraaks-Koerdische Peshmerga) als bondgenoot (of proxy, hoe je het noemen wilt) geldt van de VS.

Daarentegen heeft Turkije momenteel de relatie met Rusland weten te normaliseren (dit sinds de crisis als gevolg van het neerhalen van een Russische straaljager in 2015). Dit heeft geresulteerd in een strategisch bondgenootschap. Het Turkse besluit om Russische S-400 luchtafweersystemen te kopen betekende een grote breuk met haar NAVO-bondgenoten. In een reactie weigerde Washington Turkije twee F-35 straaljagers (en andere Amerikaanse wapentuig) te verkopen.


Turkse troepen trekken Afrin (Koerdisch gebied in Noord-Syrië) binnen


II

Bovenstaande zijn een paar (zéér) beknopte samenvattingen van enkele belangrijke Turkse politieke gebeurtenissen van de afgelopen jaren die grote invloed hadden op de Westerse politiek. De belangrijkste is echter de huidige economische crisis in Turkije: na de grote crisis van het kapitalisme in 2008, hebben de banken zoals de Wereldbank, de Federal Reserve (de fed) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) de rentes op leningen constant laag gehouden. Zo konden zwakkere en opkomende economieën goedkoop geld lenen, dat aan de dollar gekoppeld is. Echter, nu de FED de rente op dergelijke leningen steeds meer verhoogt, raken deze economisch zwakkere landen in de problemen. Immers: wanneer de dollar weer sterker wordt, is het steeds moeilijker die schuld af te lossen. Eind april en begin mei dit jaar verloor de Argentijnse peso meer dan 10% van zijn waarde ten opzichte van de dollar. De Poolse zloty daalde toen ongeveer 3%. Toen ook al daalde de Turkse lira met 5% (de Turkse centrale bank verhoogde toen de rente om daarmee tevergeefs de lira te proberen te stabiliseren). Immers: kapitaal vloeit naar de meest rendabele plekken. Eerst waren dat de door lagere rente opkomende groeimarkten buiten de Westerse wereld, maar nu de rente begint te stijgen keert het kapitaal zich weer terug naar de dollar, de onbetwiste wereldmunt.

Westerse media beweerde dan wel voorheen dat Erdogan zelf de eigen economie oververhitte door roekeloos geld uit te geven voor bouwprojecten en financiële cadeautjes voor zijn achterban, maar dit bleek dus niet de hoofdoorzaak van de haperende Turkse economie. De recente rel omtrent de gevangenschap van de Amerikaanse dominee Andrew Brunson in Turkije (die begin jaren '90 naar het Turkse Izmir verhuisde en diverse Presbyteriaanse kerken oprichtte [= Schots protestantisme dat rond 1560 het Koninklijke gezag verwierp ten einde eigen leiders te kunnen verkiezen]), heeft Turkije zware importheffingen opgeleverd dankzij de regering-Trump. Sinds eind 2016 zit Brunson vast wegens aanklachten van spionage en terrorisme omdat hij banden zou onderhouden met de Gülen-beweging. Hij zou deel uitmaken van een netwerk van christelijke missionarissen gesteund door de CIA die proberen leden van de PKK te bekeren tot het christendom om zo Turkije te ondermijnen. Wat de waarheid ook moge zijn, de enige reden dat Washington sancties tegen Turkije onderneemt voor deze dominee, is omdat vicepresident Mike Pence behoort tot dezelfde evangelische kerkfamilie als Brunson. De regering-Trump probeert zo de evangelische kiezer voor zich te winnen voor de komende Congresverkiezingen in november.


Andrew Brunson wordt afgevoerd door twee agenten in burger


Al met al, deze diplomatieke rel mondde uit in financiële sancties tegen twee Turkse ministers en de verdubbeling van tarieven op de import van Turkse staal- en aluminiumproducten. Dit leidde tot een nog grote devaluatie van de Turkse lira en de Turkse economische crisis, welke zich al lang niet meer tot de Turkse grenzen beperkt. Toen de lira bleef kelderen, raakten burgerlijke economen en markten in paniek dat Franse, Spaanse en Italiaanse banken met aanzienlijke investeringen in Turkije daarmee ernstig gevaar zouden lopen. Een kettingreactie zou zo door Europa kunnen lopen. Een dergelijke valuta-crisis zou populistische regeringen zoals die nu in Italië heersen, kunnen doen overwegen daadwerkelijk uit de EU te stappen (á la Brexit). Trump – 'de sloper van de huidige wereldorde' – kreeg direct weer alle schuld van deze doemscenario’s, immers, Trump zou ook bewust inspelen op een Brexit. Waarom dan ook niet een Italiaanse Exit...

In een reactie op de Amerikaanse sancties ondertekende Erdogan een wet om de tarieven op Amerikaanse importproducten zoals alcohol, auto's, cosmetica, kolen, rijst, en tabak omhoog te gooien. Hij sprak zich uit tegen de buitenlandse investeerders (,,de economische terroristen") en hij is bereid de 'economische oorlog' aan te gaan. Ook werd er een boycot aangekondigd op Amerikaanse elektronica, waarop duizenden Turken hun IPhones en andere producten kapot sloegen. Ook leuzen als ,,Jullie hebben de dollar, maar wij hebben God!”, deden het goed bij Erdogans conservatieve achterban (= in de marge gedrukte islamitische kiezers). Echter, achter zijn theologische retoriek gaat wel degelijke een onderbouwde economische theorie schuil: die over de 'renteslavernij' (om het maar even 'controversieel' te noemen).

In de islam geldt het verbod op ribâ; het verbod op (woeker)renteheffing. Deze ‘goddelijke wet' sloeg op het feodale tijdperk, daar het de eerlijke handel in de weg stond (de daadwerkelijke waarde van een waar) en de schulden van individuen alleen maar bleven opstapelen. Doortrekkend naar de moderniteit zijn islamitische geleerden het eens dat ribâ ook vandaag de dag nog naties in torenhoge schulden laat steken wat alleen maar leidt tot recessies en werkloosheid. Liever dan geld te investeren in bouwprojecten en de (islamitische) gemeenschap zelf, verkiezen kapitaalkrachtigen hun geld uit te lenen tegen een teruggave van hoge rentes om zo hun geld meer en meer te verhogen ten koste van de (islamitische) gemeenschap. Aldus hier een islamitisch geleerde.

Dit doet de kenners denken aan de theorie van de Zinsknechtschaft van de NSDAP-econoom Gottfried Feder in de jaren '20. Feder zal vast geen Koran-kenner geweest zijn, maar ook hij zag de economische crisis van naties in de geldcirculatie. In de stelling tegen deze renteslavernij wordt er enerzijds onderscheid gemaakt tussen inkomen afkomstig uit fysieke en geestelijke arbeid en anderzijds inkomen afkomstig uit arbeidsloze “inspanning” en dus speculatie en woeker. Deze laatste is het idee dat geld “werkt"; dat mensen die genoeg geld bezitten, dat geld voor hen kunnen laten “werken” (dit door kredietverlening, renteheffing, speculatie, beurzenmanipulatie etc.). Zo produceert dus de arbeidersklasse de waren, levert de fabriekseigenaar het materiaal en alle aspecten erom heen voor op de markt, maar zijn beiden ondertussen slachtoffer opdat “hun" fabriek op papier nog steeds óf in handen van schuldeisers is. Of omdat de fabriekseigenaar leningen moest afsluiten om zijn fabriek en grondstoffen te kunnen bekostiging en dus met zijn winst alleen maar rente aan het aflossen is (i.p.v. de daadwerkelijke schulden), óf is zijn fabriek in handen van aandeelhouders. Rente (of ook wel leenkapitaal genoemd) is dus geld dat uit geld 'voortkomt' zonder dat daarvoor ook maar één product gefabriceerd is om te kunnen consumeren. Productief kapitaal versus parasitair kapitaal.

Erdogan is op zijn beurt natuurlijk niet geïnspireerd door Nazi-economen, maar ondanks dat hij als vroom moslim ribâ verwerpt, heeft zijn afkeer van rente toch wel degelijke een materialistische (aardse) opvatting. Namelijk dat van het neo-fisherisme. Erdogan is nog altijd een fel tegenstander van renteverhoging door de Turkse centrale bank (evenals Trump dat óók tegen renteverhogingen is door ”zijn" fed, als reactie op de Amerikaanse inflatie van 2,9% [iets dat hoogst ongebruikelijk is, dat een zittende president zich met het onafhankelijke monetair beleid bemoeit!]). De iets te veel door het Westen beïnvloede schoonzoon van Erdogan, Albayrak (minister van Financiën), is overigens niet tegen renteverhogingen. Deze zei dat in een reactie op de recente val van de Turkse lira bezuinigen toe en beloofde niet de markten lastig vallen d.m.v. het geldverkeer aan banden te leggen (allemaal handelen die niet afwijken van de vorige pro-IMF minister van Financiën). In het verleden heeft Albayrak zich ook herhaaldelijk sterk gemaakt voor de verhoging van de rentestand. Terug naar het neo-fisherisme: hierin wordt gesteld dat niet de centrale banken de inflatie aansturen maar de regeringen. Al stijgt de rente, dan stijgen de rentelasten voor de overheid. In deze stelling is er dan een staat waar de schuldenlast géén invloed heeft op de begroting (zoals dus in Turkije met haar bouwprojecten), waardoor de bevolking dan vreest dat de stijgende rentelasten voor inflatie zorgen opdat ze dan aannemen dat de staat geld moet bijdrukken voor inflatie bestrijding. Dit doet de staat dan echter niet, waardoor de vrees van de bevolking voor inflatie dus ook werkelijkheid wordt. Wanneer werknemers hierop hoger loon gaan eisen, moeten bedrijven dan ook hun prijzen gaan opvoeren, wat dan de betaalbaarheid van de staatsschulden deels moet herstellen. In het neo-fisherisme is de sleutel tot economische stabiliteit dus lage rentes. Bepaalde Westerse economen die deze theorie aanhangen geven Erdogan dus geen ongelijk in zijn redeneringen.


De Duitse 'Nazi-econoom' Gottfried Feder


III

De eerder besproken economische theorieën zijn enerzijds voor burgerlijke economen omstreden, maar tegelijkertijd zoekt diezelfde bourgeoisie óók de problemen van het kapitaal in de geldcirculatie. Hetzij niet persé in de rente maar in het bankwezen zelf. I.t.t. de marxistische crisistheorie van de overproductie van goederen (= ,,de tegenstrijdigheid tussen maatschappelijke productie en kapitalistische toe-eigening verschijnt als tegenstelling tussen de organisatie van de productie in de afzonderlijke fabriek en de anarchie van de productie in de gehele maatschappij” [F. Engels, 'Anti-Dühring']), gaat de burgerij er van uit dat de crisis van het kapitalisme in het geldverkeer steekt en dus niet in het wezen van het kapitalisme zelf: de anarchie van de productiewijze dus. De bourgeoisie stelt dat er een tekort aan geldkapitaal kan ontstaan welk dan faalt om in de economie gepompt te kunnen worden d.m.v. bijv. leningen door banken aan bedrijven. De anarchie van de productiewijze zou dan slechts een resultaat van dit kapitaaltekort zijn.

Dat revolutionaire proletariërs degelijke theorieën als een Zinsknechtschaft of neo-fisherisme als reactionair betitelen mag duidelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat iemand als Erdogan wel degelijk gelijk heeft als het bekeken wordt van het oogpunt van een zwakker kapitalistisch(!) land (wat Turkije is!) ten opzichte van een sterk imperialistisch land (wat Amerika is). Het is dan ook Erdogans goed recht (of dat van een land als Venezuela of Rusland) om het geldverkeer binnenin zijn landsgrenzen te reguleren tegenover een agressiever dominant imperialistisch land die zijn markt wil penetreren. De straffe bezuinigingen als gevolg van financiële leningen van het IMF door de Turkse junta in de jaren '80 en na de recente Turkse financiële crisis in 2001, (die heviger was dan de huidige) hebben er voor gezorgd dat Erdogan niet nogmaals de Turkse onafhankelijkheid op het spel wil zetten als hij hulp moet vragen voor de huidige financiële crisis. Terecht stelt hij dan ook dat hij mogelijk andere bondgenoten zal zoeken – in het oosten -, wetend dat hij van het Westen in ieder geval geen gelijkwaardige hulp kan verwachten.


De Turkse president Erdogan spreekt zijn volk toe