zondag 27 januari 2013

26-01-2013 Filmavond Autonome Nationalisten Vlaanderen

Zaterdag 26 januari organiseerde de Autonome Nationalisten een film avond over verschillende Nationalistische groeperingen uit de jaren '90, zoals de NPD en het Odal Aktiecomité. In de propvolle zaal werd naderhand door twee woordvoerders het idee achter het recent opgerichte concept van de Autonome Nationalisten Vlaanderen nog eens toegelicht en geplande acties voor 2013 voorgesteld . De Autonome Nationalisten riepen tevens op om op zaterdag 2 februari naar Parijs te gaan om deel te nemen aan de massabetoging tegen imperialisme. Binnenkort zullen we ongetwijfeld meer van dit initiatief gaan horen.    


donderdag 10 januari 2013

De oorsprong van het Nationaal-Syndicalisme


Begin 20ste eeuw creëerde een kleine groep Italiaanse non-conformisten geleid door Artuto Labriola een splintergroep binnen de Italiaanse Socialistische Partij (PSI). Zij beschuldigden de reformisten binnen de partij ervan enkel op te komen voor het industriële proletariaat uit Noord Italië en niet voor de massa's in het Zuiden, die de meerderheid van de bevolking vormde. Zij stelden dat de socialistische revolutie enkel gebracht kon worden door de organisatie van de gehele werkende klasse in strijdsyndicaten, deze konden het productieproces van de bourgeoisie overnemen. Deze revolutionair syndicalistische fractie ontstond in 1902 in Milaan met de oprichting van de publicatie van Avanguardia Socialista, die sterk beïnvloed werd door de filosofie van Georges Sorel. In deze tijd kende Italië een snelle economische groei en relatieve welvaart door het protectionistische beleid van de liberale regering van Giovanni Giolitti die zo het land een redelijke politieke stabiliteit bracht en op die manier links grotendeels wist te neutraliseren. Hoewel dit beleid het industriële Noorden sterk ten goede kwam, werd het agrarische Zuiden sterk getroffen.

Ondanks hun gewelddadige oppositie tegen de liberaal-democratie en het parlementarisme, verlieten de revolutionair syndicalisten de PSI niet voor 1907. Tijdens een congres in Ferrara werd besloten dat de revolutionair syndicalistische beweging de partijpolitiek zou verlaten om zich volledig te richtten op syndicale politiek. Vanaf dat moment streefden zij naar een syndicalisme dat exclusief radicaal, klasse-gecentreerd was en zich tegen de partijpolitiek keerde. Zij waren ervan overtuigd dat een goed georganiseerde proletarische elite altijd het conflict met de bourgeoisie kon zoeken en deze strijd kon winnen. Dit idee van een strijdbare syndicalistische elite werd in de praktijk gezet tijdens de algemene landbouw staking van 1 mei, 1908 in Parma. Deze staking vormde de climax van een conflict tussen agrarische arbeiders en de associatie van landeigenaren. De kamer van arbeid in Parma werd het zenuwcentrum van de beweging en een waar centrum van solidariteit. De stakers werden gesteund met de financiële bijdragen van alle leden van de syndicaten. Er was een hoge mate van discipline en organisatie die het toestond dat meer dan 33.000 arbeiders voor meer dan 3 maanden alle activiteiten stil konden leggen. De staking eindigde in juni toen incidenten met stakingsbrekers leidde tot een confrontatie met het leger die de kamer van arbeid bezette en het stakingsfonds in beslag nam. De socialistische beweging reageerde door de revolutionair syndicalisten te "excommuniceren" en de PSI verbande ze uit al hun activiteiten.

Een aanzienlijk deel van de leiders van de revolutionair syndicalistische beweging kwamen uit het Zuiden van Italië. Hoewel zij overduidelijk het socialisme in een traditie van rebellie plaatsten, kenden zij ook een oprecht verlangen om de massa's van agrarische arbeiders in de Mezzogiorno te steunen. Daarom zochten zij naar een model waarin zowel het industriële Noorden als het agrarische Zuiden bij de revolutie betrokken werden. Het was duidelijk dat Marx zijn determinisme niet zo uitpakte als voorspeld was en dus begon men de economische theorieën van Marx te herzien. Bovendien leidde in Italië de samenwerking tussen het reformistisch socialisme en de liberale bourgeoisie niet enkel tot een versterking van de bestaande orde, maar bovendien tot een grotere kloof tussen het industriële Noorden en het agrarische Zuiden. Een consequentie hiervan was massale emigratie vanuit het onderontwikkelde Zuiden - een probleem dat zowel de revolutionair syndicalisten als wel de radicale nationalisten bezig hield. Deze strijd tegen een systeem dat onderontwikkeling in de hand werkte en emigratie toestond (het verlies van de substantie van de natie) werd dan ook de katalysator die deze twee stromingen deed verenigen in een sociaal-nationale synthese.

Dit leidde tot een theoretische verschuiving van Sorel zijn antimilitarisme en socialistische internationale solidariteit naar het concept van nationale eenheid. De inzichten van Labriola ten opzichte van oorlog begonnen sinds 1907 langzaam te veranderen. Net zoals andere revolutionair syndicalistische theoretici zoals Orano en Olivetti begon hij meer en meer de visie te delen dat de concepten "natie" en "oorlog" niet per definitie tegenover de concepten "syndicalisme" en "socialisme" stonden en dus niet per definitie afgekeurd dienden te worden. Toen Orano in 1910 in Rome begon met de publicatie van "La lupa" probeerde hij bruggen te creëren tussen het revolutionaire syndicalisme en radicale nationalisme. Dit was een natuurlijke ontwikkeling die samenhing met het feit dat de radicale nationalisten de steun zochten binnen de nationale arbeidersklasse die hen op die manier een ingang in moderne politiek boden. Tegelijkertijd waren de revolutionair syndicalisten bezig om de inzichten rond de aard van relaties tussen de staat, arbeiders en natie te verduidelijken. Deze twee verschillende theoretische stromingen en gedachten over oorlog kwamen samen met de controverse rond de Libische crisis.

In de maanden voorafgaand aan de Libische oorlog was er een breed debat of Italië, Tripoli moest bezetten en een gewapend conflict met het Ottomaanse rijk moest aangaan. Binnen politiek links was er een unanieme tegenstand tegen deze oorlog. Toen de Italiaanse regering in september 1911 haar ultimatum aanbood aan het Ottomaanse rijk werd er een algemene staking uitgeroepen. Deze actie deed de regering echter niet haar besluit herzien en onder de bevolking - met name in het Zuiden - was er veel steun voor de operatie. Dit leidde uiteindelijk tot een breuk tussen de intellectuele kring van de revolutionair syndicalisten geleid door Labriola, Orano en Olivetti en de syndicale leiders geleid door De Ambris. Deze breuk duurde echter maar kort omdat de theoretici altijd al voorliepen op haar activisten. Deze intellectuelen vervulden de rol van avant garde omdat zij zich eerder distantieerden van de officiële partij lijnen en omdat de syndicale leiders en socialistische politici (zoals Mussolini) hun politieke formuleringen na enige tijd van twijfel meestal wel overnamen.

Het was echter niet alleen rond de kwestie oorlog waar de ideeën van de revolutionair syndicalistische intellectuelen van het officiële socialisme verschilden. In 1912 zette de revolutionair syndicalisten hun eigen unie op, de "Unione Sindicale Italiana" (USI), die aan het eind van het jaar meer dan 100.000 leden had. Deze unie adopteerde de traditionele antimilitaristische lijn van het syndicalisme, een lijn die stand hield tot aan de "rode week" (settima rossa). Deze week begon op 7 juni 1914 toen linkse militanten de straat op gingen om te demonstreren tegen het militarisme van de Republikeinse partij. Bij hun hoofdkwartier in Ancona loste de politie en de carabinieri schoten op de demonstranten wat resulteerde in 3 doden en vele gewonden. Hierop werd per direct een algemene staking uitgeroepen die navolging vond in geheel Italië. In Milaan leidde Corridoni en Mussolini van de PSI diverse demonstraties die vaak ontaarden in geweld, op sommige plekken namen de demonstraties de vorm aan van oprechte volksopstanden. Uiteindelijk moest het leger ingrijpen om de orde te herstellen.

Italië was nog niet bekomen van de schok van de settima rossa en werd al weer geconfronteerd met de dreiging van oorlog. Hoewel Italië in 1914 nog geen deel nam aan de oorlog, waren alle elementen binnen de revolutionair syndicalistische beweging het erover eens dat als Italië deel zou nemen aan de oorlog het aan de kant van Frankrijk en Groot-Brittannië moest zijn. Voor de revolutionair syndicalisten vertegenwoordigde de alliantie van het Pruisische rijk met Oostenrijk-Hongarije de ultieme reactie. Als consequentie hiervan zouden het de revolutionair syndicalisten zijn die het linkse interventionalistische kamp leidden zodra de oorlog eenmaal uitbrak. Dit zorgde voor onrust binnen de USI dat pleitte voor een Italiaanse neutraliteit in het conflict en dreigde de regering met een revolutionaire algemene staking als deze het land in oorlog zou willen stortten. In 1914 begon Alceste de Ambris een sterke aanval tegen het neutralisme en riep op om Frankrijk en Groot-Brittannië te steunen in hun oorlog tegen de Duitse reactie. Hij vergeleek de oorlog met de Franse revolutie. Dit leidde tot een diepe breuk in de USI organisatie waarbinnen de meerderheid geleid door de anarchist Armando Borghi voor neutralisme bleef pleiten. Een deel van de revolutionair syndicalisten verliet de USI en stichtte begin oktober de Fascio Rivoluzionario d'Azione. In diezelfde periode werd Mussolini onderdeel van deze beweging, nadat hij de neutralistische lijn van de PSI had verworpen.

Het merendeel van de leiders van de Fascio Rivoluzionario d'Azione melde zich conform hun ideeën aan om te vechten aan het front toen Italië in 1915 aan de oorlog deel ging nemen. Een klein aantal leiders bleef in onderlinge overeenkomst achter om de syndicaten te leiden. Sinds de oorlog was uitgebroken had de ideologische ontwikkeling van het Italiaanse revolutionair syndicalisme een punt bereikt waarop ze niet meer terug kon, de synthese van syndicalistisch socialisme en radicaal nationalisme die zich in 1914 begon te ontwikkelen maakte een gigantische evolutie door. Dit leidde in 1917 tot een proces waarin dit socialisme een meer en meer nationaal karakter begon te ontwikkelen en zich steeds meer af begon te zetten tegen haar Marxistische oorsprong. In het laatste jaar van de oorlog publiceerde Alceste De Ambris de krant "Il Rinnovamento", dat zich zou ontwikkelen tot het belangrijkste orgaan van Nationaal-Syndicalistische theoretici.

Uit deze intellectuele stroming werd in 1918 de "Unione Italiana del Lavoro" (Italiaanse Unie van de Arbeid) opgericht in Milaan. Tijdens de kritieke jaren van de "bienno rosse" (de 2 rode jaren van 1919-1920) werd de Italiaanse Unie van de Arbeid het centrum van nationaal syndicalistische ideeën. Toen in 1919 in Dalmine een staking uitbrak, konden de arbeiders van het syndicaat voor het eerst hun capaciteiten laten zien door zelf te participeren in het bestuur en de fabrieken effectiever te besturen dan hun eigenaren en met een eerlijkere winstverdeling. Enkele dagen later werd de staking verbroken door het leger. Een jaar later wijtten de leiders van deze staking hun falen aan de slechtbedoelde manipulaties van de PSI. Vanaf dat moment werden de Nationaal-Syndicalisten fervent voorstanders van het concept arbeiderszelfbestuur en participatie van arbeiders in het bestuur. Toen in Augustus/September, 1920 de revolutionair syndicalisten de controle over wisten te nemen in de Noordelijke industriële gordel, waren zij zich dan ook volledig bewust van het gevaar van een militair ingrijpen door de autoriteiten. Daaruit concludeerde zij dat succes alleen verzekerd kon worden als de arbeiders in staat zouden zijn om de gehele industriële sector over te nemen en erin slaagden om deze effectief te laten functioneren. Enkel op die manier kon de Staat en dus haar capaciteit tot "reactie" worden geneutraliseerd. Gedeeltelijke algemene stakingen werden door hen dan ook gezien als ineffectief en zouden bovendien enkel leiden tot meer repressie omdat zij niet in staat zouden zijn om een klap uit te delen aan de machinerie van de Staat.

De Nationaal-Syndicalisten presenteerden hun voorstel voor arbeiderszelfbestuur aan de premier Gioletti en wist zo het conflict te beëindigen doormiddel van een compromis. De regering stelde voor een plan voor industriële reorganisatie te adopteren, waarin arbeiders het recht verkregen om te participeren in het bestuur van een onderneming en stonden zelfs een beperkte controle over haar financiën toe. Gioletti was ervan overtuigt dat hij op deze manier een bolsjewistische revolutie had weten te voorkomen, maar vervreemde daardoor grote delen van de bourgeoisie van het liberale politieke systeem dat het representeerde. De gebeurtenissen in augustus en september 1920 werden gezien als het Italiaanse scenario voor een algemene staking die het land op de rand van revolutie en burgeroorlog kon zetten. De Nationaal-Syndicalisten waren er echter van overtuigd dat de echte aard van het conflict niet enkel economisch maar ook politiek van aard was. Ondanks dat de oorzaken economisch van aard waren, zouden deze niet tot een succesvolle conclusie worden gebracht zonder een politieke oplossing die op nationaal niveau werd toegepast. Uiteindelijk leidde dit tot een corporatistisch model dat volledig verschilde van het Marxistisch socialistische model dat 20 jaar eerder het theoretisch referentie punt vormde voor de revolutionair syndicalisten.


zondag 6 januari 2013

Agostino Lanzillo: De Zuiverende Oorlog


De in Italië geboren en getogen Agostino Lanzillo (1886-1952) was een discipel van Sorel en Pareta. De teksten van zijn hand bevatten een eigen interpretatie van Soreliaans syndicalisme en Paretiaans elitarisme. Hij was als journalist actief in de revolutionair syndicalistische beweging en sloot zich in 1914 bij Mussolini aan als staflid bij Popolo d’Italia. Zijn werk is nog steeds relevant in de context van de hedendaagse crisis en aan de vooravond van wellicht een nieuwe grote revolutionaire maatschappelijke transformatie.

“Het leek erop dat de kapitalistische klassen zelf als resultaat van hun uitgebreide en complexe netwerk van belangen, dat hen deed verenigen, de oorlog konden voorkomen; als bijgevolg dacht men dat het internationale proletariaat geconfronteerd met de onvermijdelijke dreiging van ongelimiteerde oorlog een revolutionaire beweging zou gaan maken. Echter toen de oorlog daadwerkelijk uitbrak bleek hoe verkeerd de socialistische voorspellingen waren: er was geen revolutionaire oppositie en de vijandelijkheden begonnen met de volledige en onvoorwaardelijke steun van de gehele natie.

Dit was het moment van de crisis: een gehele lijn van gedachten en actie werd gewist; de historische en ideologische structuur van het socialisme, dat de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw domineerde, stortte ineen en zaken namen een andere wending in contrast met dat van het socialisme.

In haar algemene opvatting, werd het socialisme gestoeld op klassenverschillen en de politieke evaluatie van deze verschillen: de oorlog heeft deze klassen achter zich gelaten en de natie een sterk gevoel van nationale eenheid terug gegeven. Socialisme baseert haar argumenten enkel op de diametrische oppositie van belangen binnen individuele landen en de oorlog liet de mogelijkheid zien om deze belangen te verenigen in de wil om een gemeenschappelijk erfgoed en gemeenschappelijke idealen te verdedigen met geweld. Een dergelijk hard bevochten conflict tussen volkeren en naties kan niet worden uitgelegd zonder de erkenning van een interne overeenkomst binnen deze volkeren; de algehele steun van alle klassen en dus ook die van de werkende klassen.

De kapitalistische samenleving heeft de wetenschappelijke benadering waar zij zichzelf op baseerde al snel achter zich gelaten en haar gehele organisatie is fundamenteel getransformeerd. Haar economische, juridische en politieke structuren zijn veranderd. Haar Laissez-Faire economische principes zijn verworpen door haar praktijk, wat leidde tot de ineenstorting van de geest der verovering, die het kapitalisme een zeer kort maar zeer intens moment van inspiratie gaf. Vanaf die tijd (de Franse revolutie) verviel de bourgeoisie in een onvermijdelijke aftakeling.

Haar creatieve en scheppende geest werd gebroken. Pacifisme vormt het meest gekarakteriseerde symptoom van deze tweede fase van onze samenleving. Pacifisme is het resultaat van de neiging om een equilibrium (evenwicht) te vinden; de noodzaak om te conserveren, tot een halt te komen. Pacifisme is de meest authentieke manifestatie van een maatschappelijk gebrek aan revolutionaire geest. De kapitalistische samenleving reageert pacifistisch om zowel tegenwicht te bieden aan de druk van klassenstrijd, alsmede tegen de druk van historische, economische en sociale conflicten tussen naties.

De trend richting pacifisme domineerde elk Europees land eind van de 19de eeuw. In bijna alle landen vormden nationalistische bewegingen minderheidsfracties. We moeten dus onthouden dat de nationalistische beweging uiterst recent is. Deze ontstonden rond 1900 in Frankrijk en in 1908 in Italië. Kort gezegd is dit een symptoom van de opening van een nieuwe historische horizon. Het is geen toeval dat zowel nationalistische als syndicalistische bewegingen tegelijkertijd verschenen.

Met deze dubbele reactie begon de wereldcrisis. De wederopstand van nationale ideologieën en de uitgesproken veranderingen in de houding van de arbeidersbeweging die het syndicalisme bracht, representeert een tendens richting de hervormingen van het allergrootste belang. De optimistische, pacifistische en reformistische democratische processen waren al te ver ontwikkeld, om door deze tendensen gestopt te worden, ongeacht of deze zich baseerden op de creatie van een nieuwe bourgeoisie, imperialistische ideeën of een hernieuwde geest van proletarische klassenstrijd. De decadentie van de maatschappij was te ver gevorderd en was te complex geworden, om gestopt te worden door normale middelen en door minderheidsbewegingen.

Oorlog is een reactie op verval. Oorlog is het bewijs dat de maatschappij niet kan ineenstorten omdat het iets ondefinieerbaars kent, dat ontpopt als een nieuwe uitgroei uit een oude verrotte boomstronk. Het bevestigt de oneindige kwaliteit van het leven.

Toen het leek dat de bestaande samenleving zich ging uitkristalliseren in vaste vormen, toen de krachten van rationalisme en intellectualisme leken te overwinnen om zo de historische cyclus van het kapitalisme te sluiten in strikte en rigide vormen, brak er vanuit een donderstorm een uitbarsting van een allesomvattende oorlog tussen naties. Ideeën, systemen en instituties storten ineen. De economie werd getransformeerd en alles dat eens stabiel leek werd vernietigd. Het was revolutie. Deze revolutie was de uitkomst van een eeuw vol gebeurtenissen, omdat het een oplossing had opgedrongen voor bepaalde historische, ethische, sociale en psychologische problemen.

Als de finale van een Beethovens symfonie nam deze oorlog alle thema’s in zich op die in het historische schema voorkomen en die onopgelost zijn gebleven. Het is de crisis der crisissen, de conclusie van elke gebeurtenis die men heeft laten wachten. Deze oorlog heeft de dichtste verbinding met de grote (Franse) revolutie. Elk van ons voelt instinctief dat dit moment, dit epiloog van deze grote tragedie die zich op slagvelden voltrekt, morgen leidt tot een grote, radicale en onvoorspelbare transformatie. Het is een universele oorlog die bouwt op de meest diepe, diverse en essentiële activiteiten van geest.

De belangrijkste reden voor de nederlaag van het socialisme ligt erin dat zij gevallen is voor de optimistische ideeën van de democratie. We kunnen dan ook zien dat de waarheid van het syndicalisme ligt in haar langdurige oppositie tegen het democratisch optimisme en het socialistisch materialisme. Haar kracht ligt in haar oneindige belang in het ontwikkelen van proletarisch bewustzijn, die afkeer heeft voor de zieke en corrupte mentaliteit van de bourgeoisie.

De antiparlementaire strijd van syndicalisten in Italië en Frankrijk is de meest glorieuze manifestatie van syndicalistische activiteit en staat wellicht aan de geboorte van de naoorlogse toekomst. Geen van de syndicalistische kritieken is beter gegrond dan hun weigering om de legitimiteit te erkennen van de strikt electorale mentaliteit van de bourgeois en socialistische partijen. De moderne samenleving geconfronteerd met het gevaar van de oorlog wordt zichtbaar getransformeerd en adopteert de psychologische houding die voldoet aan de eisen van deze tijd. Dus zullen we naar alle waarschijnlijkheid de formatie van een nieuwe ideologie meemaken die zich aanpast aan de historische situatie en eisen van een nieuwe beschaving.“