vrijdag 8 juni 2012

De geschiedenis van het Nationaal-Bolsjewisme

De Nationaal-Revolutionaire en de Nationaal-Bolsjewistische doctrine kunnen niet los worden gezien van de Franse intellectueel Georges Sorel en zijn grote theoretische invloed op het Socialisme en het Revolutionair Syndicalisme. Hij was een uniek figuur binnen de intellectuele elite van het Frankrijk van eind 19de - begin 20ste eeuw. Vanaf 1907 zocht Sorel naar een nieuwe benadering om tegenstand te bieden tegen de liberale plutocratie door de krachten van zowel de linker- als de rechterzijde van het politieke spectrum, die zich tegen het burgerlijke systeem verzetten, te benaderen. Via verschillende tijdschriften werd Sorel een belangrijke theoretische agitator, hiermee legde hij de basis voor de vroege Nationaal-Bolsjewisten en proto-Fascisten zoals Georges Valois, maar eveneens voor Revolutionair Syndicalisten en Socialisten zoals Edouard Berth. De gigantische invloed van Sorel in Europa werd geprezen door zowel Lenin als Mussolini, die beiden inspiratie vonden in de grote theoretische Socialist. Sorel zou nooit de belangrijke gevolgen van zijn doctrinaire invloed meemaken, in 1922 stierf hij zonder de overwinning van Mussolini in Italië of de creatie van de Sovjet Unie mee te maken.

De theorieën van Sorel vonden een belangrijke voortzetting in de Nationaal-Bolsjewistische tendensen binnen de Weimar republiek van de jaren '20 en '30. Zijn theorie over de algemene staking als strijdmiddel om het bourgeois regime omver te werpen vond hier veel navolging. Dit concept werd dan ook gretig overgenomen door Nationaal-Bolsjewisten zoals Wolffheim en Laufenberg, die de staking van de massa's zagen als een alternatief voor parlementaire actie. Op deze manier wilden zij druk zetten op de burgerlijke Staat zodat deze uiteindelijk definitief plaats zou maken voor de dictatuur van het proletariaat. In de Weimar republiek ontstond het Nationaal-Bolsjewisme uit twee politieke tendensen; een vanuit het Nationalistische kamp en de ander vanuit het Socialistische kamp. Aan de grondslag hiervan lag de frustratie over het schandelijke Dictaat van Versailles dat na WO 1 aan Duitsland en Italië werd opgelegd. De Germanist en Bolsjewist Paul Eltzbacher was een van de eersten die in 1919 in Berlijn een samenhangende doctrinaire manifestatie van het Nationaal-Bolsjewisme aanbood. Zijn ideeën vonden al snel ingang in het Communistische kamp via Karl Radek, functionaris binnen het Komintern en een van de voortrekkers van de Spartacusopstand.

Vanaf 1919 begon het Nationaal-Bolsjewisme zich in Duitsland te manifesteren als een coalitie tussen Nationalisme en Leninistisch-Communisme. Deze stroming werd met name vertegenwoordigd door Heinrich Laufenberg en Friedrich Wolffheim die actief betrokken waren bij de opbouw van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD). Daar hun Nationaal-Bolsjewisme al snel serieuze concurrentie begon te vormen voor de internationalistische tendensen binnen de partij werden beiden in 1920 uit de partij verbannen. Hierop stichtten zij hun eigen dissidente Communistische partij - de Kommunistische Arbeiter-Partei Deutschlands (KAPD) - welke in 1922 op de Komintern gerepresenteerd werd. Hier pleitten Wolffheim en Laufenberg voor de creatie van een Duits rode leger om oorlog uit te roepen tegen de overwinnaars van Versailles. Nadat in 1933 het Hitleristische Nationaal-Socialisme de macht in Duitsland overnam, verdwenen sommige Nationaal-Bolsjewistische structuren binnen het intellectuele kader en politieke apparaat van het Derde rijk. Een van deze structuren was de Deutscher Fichte-Bund uit Hamburg die in de lijn van de KAPD stond en wist te overleven binnen het Derde rijk. Aangevoerd door Heinrich Kessenmaier had deze intellectuele en universitaire beweging vele parallellen binnen Europa. Onder hen bevond zich de Belgische Communist Jean-François Thiriart.

In de jaren '20 en '30 ontwikkelde het Nationaal-Bolsjewisme zich tot een belangrijk onderdeel van het intellectuele panorama van de Weimar republiek. Veel intellectuelen namen op de een of andere manier Nationaal-Bolsjewistische posities in. Een van de meest bekende vertegenwoordigers van het toenmalige Nationaal-Bolsjewisme is Ernst Niekisch. Niekisch ontwikkelde zich vanuit het Duitse Socialistische kamp al snel richting neo-Nationalistische posities via zijn uitgave "Widerstand". Hij oefende tot 1933 een aanzienlijke invloed uit op de Duitse jongerenbewegingen, voormalige Sociaal-Democraten, vakbonden en neo-Nationalisten. Na 1933 werd Niekisch een overtuigde anti-Hitlerist, wat hem uiteindelijk in een concentratiekamp deed belanden. Na de oorlog oefende het Nationaal-Bosjewisme nog grote invloed uit op de formatie van de Duitse Democratische Republiek (DDR).

In de jaren '60 zien we een herleving van het Nationaal-Bolsjewisme via de transnationale organisatie "Jong Europa" van Jean-François Thiriart. Binnen het politieke klimaat en "links - rechts" hokjesdenken van de jaren '60 werd deze organisatie echter al snel, onterecht, geclassificeerd als "extreem-rechts" of "Fascistisch". Echter uit de publicaties en echte geschiedenis van deze organisatie kan men enkel tot een andere conclusie komen. "Jong Europa" was een originele en niet classificeerbare beweging die zich bewoog buiten het "rechtse" en "linkse" conformisme om. De ideeën van deze organisatie leken veel op de posities op politiek-sociaal gebied van de Nationaal-Bolsjewistische syntheses uit de jaren '20 en '30. Jean-François Thiriart, de oprichter en belangrijkste theoreticus van "Jong Europa", structureerde de beweging volgens de principes van de Leninistische organisatorische orthodoxie. De doctrine van de beweging werd beschreven als een "Nationaal-Europees Communitarisme" waarvan het sociale karakter vanaf het begin werd benadrukt. "Jong Europa" pleitte voor een collaboratie van West Europa met de USSR om een geopolitiek blok van Dublin tot Vladivostock te creëren.

Nadat in '64 de anti-Communistische rechtervleugel van de organisatie werd geëlimineerd, legde "Jong Europa" zich toe op twee belangrijke oriëntaties; radicaal anti-Amerikanisme en een progressieve benadering van Nationaal-Communistische posities. Thiriart was ervan overtuigd dat zijn Communitarisme uiteindelijk het Communisme zou overtreffen. In 1965 definieerden zij het Communitarisme dan ook als een "Nationaal-Europees Socialisme" aangevuld met de voorspelling dat "ergens deze eeuw het Communisme, of zij het nu wil of niet, Communitair zou worden." Hier staat de geschiedenis aan zijn kant, want voor de val van het Sovjet blok, leidde de economische correcties die in Hongarije en Roemenië geïntroduceerd werden richting het Communitarisme. Echter in tegenstelling tot zijn Nationaal-Bolsjewistische voorgangers verwierp hij het landelijk Nationalisme en pleitte hij voor een meer pan-Europees Nationalisme gebaseerd op de regionale gemeenschap. Hij zag in de constructie van grote economische geopolitieke blokken de oplossing voor de uitdagingen van zijn tijdperk. Hiermee stond hij in een lijn met Niekisch die een constitutie voorstelde voor een Duits-Slavisch blok. Ondanks verschillende tactische successen viel de organisatie in 1969 uit elkaar, waarna Thiriart zich meer dan 10 jaar terugtrok uit de militante politiek.

Tegenstanders van het Nationaal-Bolsjeswisme leggen vaak onterecht een connectie met het Fascisme en Nationaal-Socialisme. Uiteraard is het noodzakelijk om te erkennen dat er relaties bestaan tussen het Nationaal-Bolsjewisme en de Fascistische en Nationaal-Socialistische doctrines, die allen in het begin van de 20ste eeuw ontstonden. Zowel het Nationaal-Bolsjewistische, Marxistisch-Leninistische gedachtegoed behoren net zoals het Fascisme en Nationaal-Socialisme tot de Socialistische filosofie van de 19de eeuw. Fascisme is onder de invloed van Sorel geboren in het linkse spectrum van de politiek. Het is het resultaat van een revisie van Marx zijn theorie waarin de klassenstrijd werd vervangen door de natie. Fascisme was niet enkel een reactionaire beweging, maar kende eveneens revolutionaire elementen. Een voorbeeld hiervan kunnen we vinden in Spanje, waar voor de burgeroorlog van 1936-1939 de Spaanse Falange nog werd betiteld als het "Bolsjewisme van rechts". Na de burgeroorlog ontnam het reactionaire regime van Franco, de Falange van haar macht en liet zij haar leider José Antonio Primo de Rivera executeren. Van haar revolutionaire en sociale inhoud ontdaan bleven de resten van de Falange bestaan als een excuus voor het reactionaire Franco regime dat voornamelijk steunde op de kerk en het leger.

Echter ondanks deze historische connecties verschillen het Fascisme en Nationaal-Socialisme fundamenteel van het Nationaal-Bolsjewisme. Hoewel allen een alliantie belichamen van een sociale en nationale ideologie, ligt het fundamentele verschil met Nationaal-Bolsjewisme in het Marxistische karakter ervan. Voor Fascistische en Nationaal-Socialistische bewegingen is het Marxisme een rivaal in de weg naar revolutie. Daarom wordt het nodig geacht het Marxisme te neutraliseren en het te bestrijden waardoor het anti-Communisme een belangrijke factor binnen deze doctrines wordt. Echter Nationaal-Bosjewisten beschouwen het Marxisme en Communisme niet als rivalen, maar als bondgenoten die noodzakelijk zullen integreren binnen een unitaire beweging tegen het kapitalistische en bourgeois systeem. Het is dit diepliggende streven naar een Nationaal-Communistische coalitie dat het Nationaal-Bolsjewisme onderscheid. Dit belichaamt de politieke en doctrinaire zoektocht van de Nationaal-Bolsjewisten van zowel de jaren '20, '30, '60 als de Nationaal-Bolsjewisten van vandaag de dag.

















donderdag 7 juni 2012

Franco Giorgio Freda; De ondefinieerbare Revolutionair

"Ik haat dit boek. Ik haat het met heel mijn hart. Het gaf mij glorie, dat armzalige ding dat beroemdheid heet, maar vormt eveneens de bron van al mij ellende. Voor dit boek heb ik vele maanden in de gevangenis gezeten, (...) justitiële vervolging zowel nietszeggend als wreed. Voor dit boek heb ik verraad van vrienden, kwader trouw, zelfzucht en de slechtheid van de mens ervaren. Vanuit dit boek is de domme legende ontstaan die mij voor cynisch en wreed uitmaakt, een soort Machiavelli vermomd als de kardinaal van Retz die zij in mij zien."

Hoewel dit geschreven is door Curzio Malaparte als introductie van zijn beroemde essay "Techniek van de coup", kon Giorgio Freda, auteur van "De desintegratie van het systeem", zich vereenzelvigen met deze woorden. Deze auteur, die een klein boekwerk schreef van ongeveer 60 goed gevulde pagina's, die de basis van het bourgeois systeem ondermijnde heeft jarenlange juridische vervolging en media hetzes moeten doorstaan. De jonge Platonist en Evolaanse advocaat Franco "Giorgio" Freda was een van de oprichters van de "Gruppo di Ar". De term die de groep als naam gekozen had - Ar - is symbolisch binnen vele Indo-Europese talen en vormt de semantische wortel die het idee van adel en aristocratie connoteert. In 1964 moest Freda voorkomen voor een pamflet dat het Zionistische beleid in Palestina afwees. Dit was slechts de eerste veroordeling van velen. Hetzelfde jaar nog publiceerde "Edizioni di Ar", een uitgeverij die hij had opgericht, zijn eerste boek; "Een essay over de ongelijkheid van rassen" door Arthur de Gobineau. Hierop volgde de kleine geschriften van Julius Evola en de werken van Corneliu Codreanu. Iedere titel had een circulatie van ongeveer 2000 stuks. 

Er waren twee constanten binnen de militante overtuiging van Freda; de strijd tegen het internationale Zionisme, waaronder Israel, dat hij zag als het front voor de strijd tegen het bourgeois liberalistisch systeem, wat zijn uitdrukking kreeg in het Amerikaans imperialisme dat Europa sinds 1945 teisterde. Met zijn anti-Zionisme was Fredo de eerste uitgever in Italië die de Palestijnse vrijheidsstrijders openlijk steunde, zelfs toen extreem-rechts belichaamd door de MSI (Movimento Sociale Italiano) Israel nog prees als "het bolwerk van het Westen tegen de door Moskou geknechte Arabieren." Hij was het die in Padua in maart 1969, in samenwerking met de Maoïstische groep "Potere Operairo" de allereerste grote bijeenkomst organiseerde die, in de aanwezigheid van afgevaardigden van Yasser Arafat zijn Fatah, het Palestijns verzet steunde. Dit werd hem nooit meer vergeven door de Zionistische lobby. Bovendien was hij, net zoals zoveel voorstaande intellectuelen, niet tevreden met enkel verbale steun aan Palestina en verstrekte hij in het geheim timers aan een veronderstelde vertegenwoordiger van Fatah. 

De desintegratie van het Systeem

Boven alles was Giorgio Freda een man van tekst. En wat een teksten. "De desintegratie van het systeem" werd in 1969 geschreven toen de studenten protesten nog in volle hevigheid bezig waren. Italië onderging geen plotselinge explosie en uitval zoals in Frankrijk, maar een "serviele Mei". Overtuigd van de noodzaak voor de radicale subversie van de burgerlijke wereld, geloofde Freda dat alles geprobeerd moest worden. Hij geloofde dat in een tijd waar zoveel mensen zochten naar een ware revolutionaire inhoud voor de studentenopstand, dat deze inhoud werd gegeven door de voorstanders van het orthodox Marxisme of sociaaldemocratisch reformisme. Het waren deze jongeren waar "De desintegratie van het systeem" voor bedoeld was. Verre van Freda zijn persoonlijke programma, synthetiseerde hij de gedeelde eisen van het gehele Nationaal-Revolutionaire milieu, van Giovane Europe (Jong Europa) tot en met Lotta di Popolo (Volksstrijd). 

De toon van zijn tekst was beslist aanvallend. Als een discipel van Evola, was Freda niet de eerste die niet enkel beleerd commentaar op zijn geschriften had, maar deze van theorie naar praktijk wilde bewegen. Men kan in "De desintegratie van het systeem" dan ook de politieke praktijk vinden van de theorie van Evola uit zijn boek "Riding the Tiger". Met dit boek gaf de baron het intellectuele kader, dat het geloof van Freda bevestigt dat er geen enkele compromis met het burgerlijke systeem gemaakt kan worden. Evola schrijft; "Er is een oplossing die sterk uitgesloten moet worden: dat is bouwen op datgene dat overleeft van de burgerlijke wereld." Hij voegt hieraan toe; "Het is misschien goed om datgene dat toch al wankelt en tot de wereld van gisteren behoort, ineen te doen storten, in plaats van te ondersteunen en daarmee op kunstmatige wijze het leven te verlengen.” 

In zijn boek is Freda zeker niet mild tegenover de idolen en waarden van de burgerlijke samenleving. Orde in het belang van orde, heilig privé eigendom, kapitalisme, moreel conformisme, eindeloos pro-Zionisme, philo-Amerikanisme, maar ook God, priesters, rechters en bankiers - niets en niemand ontsnapte aan zijn harde kritieken. Tegenover het dominante marktmodel bood hij een waar alternatief, namelijk de herleving van de traditionele doctrine van de Staat. Volledig in tegenstelling tot de pseudo-burgerlijke waarden, ontwikkelde hij een coherent Staats idee en beschreef hij de organisatie van een Communistische economie - een Spartaans elitaire Communisme dat meer gebaseerd op Plato is, dan op Marx. 

Als een man van actie was Freda ziek van de pseudo-intellectuelen aanhangers van Evola en Guenon, die zichzelf in hun Ivoren torens hadden opgesloten. Hij had harde woorden voor sommige Evolanen; "Het zijn steriele apologisten van het Staatsdiscours, aanbidders van abstracties, kampioenen van de conceptuele gebaren", in zijn ogen waren zij de berijders van papieren tijgers. "Voor ons betekent oprecht zijn in onze wereldvisie - en daarom de Staat - dat we hieraan voldoen en daarbij niets ongedaan laten om het op historische wijze te bereiken." In dit perspectief laat hij duidelijk zijn intentie zien om uit te reiken naar die sectoren, die betrokken zijn bij de doelstelling van het ontkennen van de burgerlijke wereld. Buitenparlementair extreem links behoorde hier in zijn visie eveneens toe en dus stelde hij een strategie voor die trouw was aan een gezamenlijke strijd tegen het systeem. Hij zocht dan ook actief contact met verschillende Maoïstische groepen zoals de "Potere Operaio" en de Communistische partij van de Italiaanse Marxisten-Leninisten.     

Slachtoffer van Democratie

Op 12 december 1969 explodeerde een bom bij de "Banca Nazionale dell'Agricoltura" in Piazzo Fontana in Milaan. Hierbij kwamen 16 mensen om het leven en raakten 87 mensen gewond. De Italiaanse sectie van de ultra-linkse "Situationistische Internationale" gaven als reactie op de aanslag een manifest uit genaamd "De Reichstag branden", waarin zij het regime ontmaskeren als de ware organisator van dit bloedbad. De Situationisten komen tot de conclusie dat de Piazza Fontana bomaanslag "noch anarchistisch, noch fascistisch was."    

Ondertussen vierde Franco "Giorgio" Freda nog steeds zijn intellectuele strijd tegen het systeem. In 1970 schreef hij een voorwoord bij een van de teksten van Evola waarin hij de mogelijkheid verwelkomde van stedelijke oorlogsvoering in Italië. In 1971 publiceerde "Edizioni di Ar", voor het eerst sinds 1945, wederom "De protocollen van de ouderen van Zion". Dezelfde maand nog werd Freda gearresteerd op verdenking van; het verspreiden van propaganda en van boeken die tot gewelddadige subversie oproepen. De repressieve machine begint vanaf dan te lopen. Voor het eerst sinds het einde van het fascistische regime probeerde een magistraat "Artikel 270" (wet tegen subversieve verenigingen) van de "Code Rocco" (vernoemd naar de procureur- generaal van Mussolini) toe te passen. Als antwoord hierop publiceerde "Edizioni di Ar" een collectie van Palestijnse poëzie - "De vijand van de mensheid" -, dit tot grote woede van de zionisten. In Juli 1971 paste de rechter de aanklachten nog eens aan en beschuldigde hij Freda ervan "propaganda te maken voor de gewelddadige subversie van de politieke, economische en sociale ontwikkeling van de Staat". Dit doormiddel van zijn boek "De desintegratie van het systeem" waarin hij zinspeelde op de gewelddadige subversie van de burgerlijke democratische Staat, om deze vervolgens te vervangen door een duidelijk gedefinieerde Volksstaat." Onaangetast door de repressie publiceerde "Edizioni di Ar" in 1971 de vertaling van de "Internationale Jood", geschreven door Henry Ford.  

Op 5 December 1971 werd Franco "Giorgio" Freda wederom gearresteerd. Hij werd niet langer vervolgd voor de misdaad van zijn meningen, maar werd ditmaal grof beschuldigd van het organiseren van het Piazza Fontana bloedbad. Omdat justitie er niet in geslaagd was om de "anarcho-fascisten" van die tijd te vervolgen, probeerden zij het nu bij de zogenaamde "Nazi-Maoïsten". De aanklachten jegens Freda waren enkel gebaseerd op twee bewijsstukken. Volgens justitie kocht hij dezelfde timers die waren gevonden in de bank, evenals de rugzakken waarin de bommen waren geplaatst. Maar hoewel Freda inderdaad timers had gekocht, had hij deze aan iemand van de Algerijnse geheime dienst gegeven die deze namens het Palestijnse volk vroeg. Onderzoek wees vervolgens uit dat er niets slechts 57 van deze timers in Italië verkocht waren - Freda had er 50 van gekocht - zoals de rechter beweerde, maar dat er enkele honderden timers in het land verkocht waren. Ook verschilden de modellen die Freda gekocht had van de timers die bij de aanslag gebruikt waren. Verder had de verkoper in Bologna die de rugzakken had verkocht, die bij de aanval gebruikt werden, Freda niet herkent als de koper maar twee politie officieren. Uiteraard wilde de rechter dit indirecte bewijs niet in overweging nemen. Hierop begon Freda zijn eenzame tour door de het Italiaanse gevangenisstelsel; Padua, Milaan en Trieste, gevolgd door Rome, Bari, Brindisi en Catanzaro.    

Hij werd door extreem-rechts - met name door de neofascistische MSI - gestigmatiseerd als een vermeende "Maoïst" en een agent van het Communistische China. Door legalistisch links en binnen zionistische cirkels werd hij dan weer uitgemaakt voor "nazi" en "antisemiet". Hij werd hierdoor eveneens angstvallig afgewezen door enkele buitenparlementaire linkse krachten waar hij eerder nog mee gecollaboreerd had. Uiteindelijk werd hem door de media het beruchte predicaat "Nazi-Maoïst" gegeven. Echter door de hype die deze term veroorzaakte raakte zijn voorraad van 1500 kopieën van " De desintegratie van het systeem" al snel uitverkocht. Enkele jaren later gaf Freda toe dat zijn teksten meer door links extremisten dan door rechts extremisten aangekocht waren.   

De Rechtszaak

De lange rechtszaak voor de bomaanslag bij Piazza Fontana begon in januari 1975, in de Assize rechtbank in Catanzaro. De anarchist Pietro Valpreda samen met zeven van zijn handlangers en de neofascist Giorgio Freda met 12 medeverdachten stonden terecht. Aan het einde van zijn detentie, in 1976, werd Freda vrijgelaten en mocht hij zijn straf voortzetten in huisarrest. De aanklachten tegen hem bleven echter intact. Dus toen hij in 1977 in het vooruitzicht van een levenslange gevangenisstraf stond, twijfelde hij geen moment om een interview te geven aan zijn vriend Claudio Mutti, waarin hij nogmaals de gewapende strijd voorstelde als de beste vorm van politieke oppositie in Italië.  

Overtuigd dat zijn lot en veroordeling vast stonden, vluchtte Freda in Oktober 1978 weg voor de autoriteiten. Hij werd in 1979 wederom gevangen genomen in Costa Rica, van waaruit hij met dwang werd teruggebracht door de Italiaanse politie om berecht te worden. Uiteindelijk werd hij in 1984 tijdens de vierde rechtszaak in verband met het Piazza Fontana bloedbad vrijgesproken. Hij werd echter wel schuldig verklaard aan een vermeende "subversieve vereniging" waarvoor hij tot een gevangenisstraf van 15 jaar werd veroordeeld. Na zijn vrijlating richtte hij het "Fronte Nazionale" op, waardoor hij wederom gearresteerd werd en in 1993 opnieuw aangeklaagd werd.