Arbeidersmacht
Wanneer Karl Marx sprak over de arbeidersklasse die het socialisme bereikt, gebruikte hij het citaat “de zelf emancipatie van het proletariaat”. Dit kan veel dingen betekenen, maar de meest voor de hand liggende verklaring is dat de arbeidersklasse de middelen voor productie moet controleren en deze moet geleid worden naar de behoeften van hun klasse en/of gemeenschap. Dit citaat beschrijft eveneens wat geen socialisme is. De proletarische zelfemancipatie is niet de weg van de voorhoede der middenklasse, die in feite optreed namens de werknemers ondanks dat deze niet van deze klasse zijn. Ook is socialisme niet enkel de nationalisatie van het bedrijfsleven, dat enkel de macht van de productie in de handen van de staat legt en dus de werkgever-werknemer relatie in stand houdt.
Het meest trouw aan Karl Marx zijn theorie is het socialisme van gilde socialisten, raden en syndicalisten, die een systeem beschrijven van arbeidersraden die verbonden zijn aan federaties van andere raden. Dit lijkt zeer veel op het economisch systeem zoals de Franse Libertarische socialist en nationalist Pierre-Joseph Proudhon beoogde.
Het idee van de directe controle door de arbeidersklasse werd door de Franse anti-autoritairisten van mei ’68 benoemd als “Atogestión”. Hoewel de slagzin en theorie van de arbeidersmacht meestal wordt geassocieerd met links, ziet men het enkel terug in de extreme hoeken (extreem-links en Libertarische hoek) daarvan. Dit is echter niet de enige stroming binnen het politieke spectrum waar deze ideeën terug worden gevonden. Deze politieke stroming kan vandaag het beste omschreven worden als “ultra rechts” (het spiegelbeeld van ultra links), dat vaak verkeerd benoemd wordt als “extreem-rechts” of “Fascistisch” door de heersende liberale publieke opinie.
De eerste groep waren de Distrubutisten, die zich verzamelden rond de filosofie van G. K. Chesterton en Hiliare Belloc, die een economische filosofie predikten waar eigendom en middelen tot productie zoveel mogelijk werden verdeeld binnen de gemeenschap. Zij wensten eveneens een afschaffing van het schuldsysteem en streefden een limietatie van banken en woekerwinsten na. Dit is duidelijk meer in de socialistische geest dan het heersende systeem in Rusland van 1922-1991, waar de leidinggevende taken in handen waren van enkele staats bureaucraten.
Maar Chesterton, Belloc en andere Distributisten hadden hun ideeën niet verkregen van Marx of andere linkse denkers, maar eerder op paus Leo XIII zijn leerstellingen in het Rerum Novarum, waarin de paus het belang van goede condities voor de arbeidersklasse aanhaalt en hun recht om eigen unies te vormen steunde.
De volgende groep wordt als fascistisch beschouwd zowel in het hedendaags discours als tijdens haar oprichting. Echter is deze ideologie meer ongemeenschappelijk met het syndicalisme dan wat normaal als fascistisch wordt gedefinieerd. Het Faiscieau is opgericht in 1925 door George Valois, in die tijd een anarcho-syndicalist die de briljante denkers Georges Sorelas en Charles Maurras heeft ontmoet. Ook was hij de oprichter van de Cercle Proudhon, een groep van intellectuelen die zich inzetten voor een nationaal-syndicalistisch Frankrijk. Hoewel de Faiscieau zeker wat fascistische aankleding had, vooral op het esoterische vlak, maar ook vanwege hun bewondering voor authentiek fascist Mussolini, waren ze vanaf het begin geen typische fascistische beweging. Terwijl de authentieke fascist Benito Mussolini stelde dat fascisme beter corporatisme genoemd kon worden en het de bindende factor tussen de staat en de macht van het bedrijfsleven behelsde, wenste Valois een economie die geleid werd door diegene die daadwerkelijk betrokken waren bij het produceren van goederen. Dit zou betekenen dat de arbeidersklasse de controle zou hebben over de productiemiddelen omdat deze het meest betrokken waren binnen het productie proces. Anders dan het authentiek fascisme dat slechts de belangen van de heersende klasse beschermde tegen de opkomst van het Marxisme, zag Valois zijn fascisme als een revolutie tegen de heerschappij van de bourgeoisie. Valois pleitte eveneens voor een compleet onafhankelijke vakbeweging.
Een andere plek waar het idee van arbeiders autonomie is ontstaan binnen het ultra rechtse spectrum, is het volksnationalisme. Een van de fundamentele ideeën van het volksnationalisme is de bloed en bodem theorie. Dit is ingegeven door het idee dat elke raciale, etnische of regionale groep het recht heeft om te leven van het land waar zij van afstammen. Dit idee gaat duidelijk in tegen het moderne kapitalisme, dat van mensen verwacht dat zij verhuizen van plaats naar plaats met het oog op banen en economie. Een systeem dat steeds verder voorbij gaat aan etnische, raciale of regionale afkomst, en waar afkomst nog maar weinig betekenis heeft omdat faciliteiten als de primaire factor voor het menselijk bestaan worden beschouwd. Wat ook wordt gesuggereerd door het bloed en bodem principe, is dat de beoogde groep organisch en zelfvoorzienend leeft van zijn eigen vaderland. In een achtergrond van kleine gemeenschappen, zou dit zich duidelijk vormen in een soort van agrarische arbeidersmacht. Hierbinnen kan de “wet van de minste inzet” makkelijk toegepast worden. Aangezien ieder lid van de gemeenschap betrokken is bij de in stand houding van die gemeenschap, zullen er niet veel burgers zijn die het werk van anderen zullen uitbuiten. Dit ligt dan ook het dichtst bij een gemeenschap met complete zelfbeschikking, waarbinnen elke burger collectief autonoom is.
Een van de meest recente voorbeelden van ultra-rechtse steun aan het principe van de arbeidersmacht komt van de Nieuw Rechtse stroming, naar filosofie van Alain de Benoist. Benoist en Champetier pleiten voor een hergroepering van individuen in spontane gemeenschappen. “Gemeenschappen zijn gevormd en handhaven zichzelf op de basis van wie tot deze gemeenschap behoort.
Er is een verticale wederkerigheid van rechten en plichten, contributies en distributies, gehoorzaamheid en bijstand, en een horizontale wederkerigheid op geschenken, broederschap, kameraadschap en liefde. De rijkdom van het sociale leven is evenredig met de diversiteit van de leden; deze diversiteit wordt voortdurend bedreigd door tekortkomingen (conformiteit, gebrek aan differentiatie) of excessen (afscheiding of verneveling)”. Ze roepen eveneens op om de politieke macht in de handen van lokale gemeenschappen te leggen. “Lokale gemeenschappen zullen beslissingen voor en door zichzelf moeten nemen in alle zaken die hen direct aangaan. Alle leden van deze gemeenschap zouden moeten bijdragen binnen elk stadium van beraadslaging en democratische besluitvorming.” Een directe democratie, in plaats van de bureaucratische klucht die de hedendaagse parlementaire democratie is. “Het hernieuwen van de democratische geest houdt niet in dat men genoegen neemt met een meer representatieve democratie, maar dat men blijft zoeken om deze democratie op ieder vlak beter te implementeren (wat alle mensen treft, moet de zaak van alle mensen zijn).”
Het feit dat het ideaal van de arbeidersmacht het modernisme heeft overleefd, terwijl veel gedateerde filosofische mythen eindelijk worden verworpen (bv het idee van de abstracte mens en het universalisme), is op zichzelf niks waard. Hoewel er nog steeds elementen zijn binnen de links extremistische hoek, die het historische idee van arbeidersmacht nog steeds omhelzen, zal eenieder die hun schrijfsels leest snel inzien dat zij zeer kritisch zijn op wat als "normaal" links beschouwd wordt. Zij verdienen het om geklasseerd te worden als “ware radicalen”, die meer toegewijd zijn aan de Libertarische methodologie dan aan een dunne abstractie van “links” denken. Het is essentieel om de ideeën van de arbeidersmacht en de controle over productiemiddelen door te zetten. Zij vormen een levensvatbare economische oplossing voor onze hedendaagse gemeenschap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten