Het is opvallend dat het gebruik van de fabrieksbezetting zich voornamelijk binnen een aantal golven concentreerde. De meest belangrijke hiervan vonden plaats in Italië (1917-1920) en Frankrijk (1936-1937). De terugkerende vraag tijdens deze periodes is in hoeverre deze acties een sociale revolutie deden ontbranden en in hoeverre deze op een bepaald punt een eerste stap richting een industriële democratie betekenden? Of was er wellicht slechts sprake van een tactisch alternatief voor de staking?
De bezettingen in Italië vonden plaats na een conflict over de lonen binnen de metaal industrie en begonnen aanvankelijk in Milaan en Turijn. Het was hier waar de metaal-vakbond FIOM als eerste het initiatief nam tot actieve bezetting van de fabrieken. De onzekere politieke en economische situatie waarin Italië zich bevond vlak na de eerste wereldoorlog, het passieve optreden van de overheid, de revolutionaire atmosfeer en de grote afstand tussen de vakbondsbonzen en de vakbondsbasis, waren allen belangrijke factoren die ertoe leidden dat het conflict zover kon escaleren.
In 1936 en 1937 vonden in Frankrijk de eerste bezettingen plaats binnen de vliegtuigindustrie. Opvallend genoeg was dit een industriële tak met een redelijk goede economische positie als gevolg van de grote orders die vanuit de overheid geplaatst werden. De bezettingen waren van een geheel andere orde dan de 'grèves-sur-le tas' (sit-in stakingen) die als actiemiddel eerder al regelmatig gebruikt werden, in het bijzonder door de metaalwerkers in de regio rond Parijs. De overwinning van de Volksfront partijen had de arbeiders gestimuleerd om zich tot meer radicale vormen van actie te wenden. Nadat de Blum-regering aan de macht kwam, ontwikkelde zich dan ook een ware explosie van acties, bezettingen en stakingen.
Een van de meest opmerkelijke conclusies is dat de bezetting als actiemiddel het meest gebruikt werd juist in die gebieden waar de bereidheid tot staking in de voorgaande jaren relatief laag was. Dit terwijl daar waar veel bereidheid om te staken was, juist minder bezettingen plaats vonden.
Als we de golf in Italië en Frankrijk met elkaar vergelijken zien we zowel verschillen als overeenkomsten. In beide landen waren er korte maar hevige uitbarstingen. Er waren duidelijke verschillen tussen het belang van de gevoerde strijd, van loonconflicten in 1920 tot een strijd voor vakbondsrechten binnen de ondernemingen in 1936. De rol van de Italiaanse vakbonden in 1920 staat dan ook in een schril contrast met die van de Franse vakbonden.
Er was echter politiek gezien wel een vergelijkbare situatie bij deze beide bezettingsgolven. In beide gevallen hanteerden de autoriteiten een passief en afwachtend beleid, in sommige gevallen hadden deze zelfs een houding ten gunste van de arbeiders. Ook ten opzichte van de internationale ontwikkelingen in de opmaat naar de bezettingen toe zijn parallellen te vinden. In beide gevallen gingen vergelijkbare acties de bezettingen voor en konden deze grotendeels verklaard worden door de sterke verontwaardiging van de arbeiders, die zich zorgen maakten over wat zij zagen als een onrechtvaardig besluit van het management. Het snelle succes van deze acties en de houding van de werkgevers en autoriteiten leidden tot een vorm van gedragsbesmetting en uiteindelijk imitatie op een ongekend grote schaal.
Het idee dat de fabrieksbezetting enkel als tactiek gezien werd, een rationeel gebruik van de beschikbare middelen - in de zin van een passende aanpassing van middelen om een bepaald doel te bereiken - moet dan ook verworpen worden. Het verleggen van doelen, vermindering van de nieuwswaarde in de loop van een bezettingsgolf en het feit dat het gebruik ervan zich niet beperkte tot tijden van economische depressie, zijn belangrijke argumenten die dat ondersteunen.
Is de fabrieksbezetting dan een revolutionair fenomeen of in elk geval een eerste stap richting industriële democratie?
De algemene aanvaarding van de middelen - zelfs de officiële vakbonden voegden de bezetting toe aan hun activistisch repertoire - spreekt dit uiteraard tegen. Echter het feit dat de bezetting haar revolutionaire potentieel verloren heeft, betekent natuurlijk nog niet dat het een actiemiddel als elk ander is geworden. De concentratie van massale golven van industriële conflicten, welke over het algemeen een radicale natuur hadden, evenals het feit dat hoofdzakelijk arbeiders die weinig of geen ervaring met actievoeren hadden bereid waren om de grenzen van de legaliteit te overschrijden, onderstrepen het radicale karakter van de fabrieksbezetting.
Het valt nog te bezien of de alsmaar toenemende snelheid van dit fenomeen in deze eeuw zal duiden op een groeiende industriële democratie. De ontwikkeling van eisen en de resultaten op de lange termijn zullen uiteindelijk tot een bevestigend antwoord moeten leiden. Anderzijds is het wel gebleken dat de ervaringen van de eerdere bezettingsgolven niet langer zijn gebruikt door de arbeiders en de vakbonden in latere situaties. De bezettingen hebben schijnbaar niet hun taak vervuld als een school voor arbeiderszelfbestuur. Het was dan ook niet zonder reden dat fabrieksbezettingen in beide periodes werden beschouwd als een compleet nieuwe vorm van industriële actie.
Wij moeten hier echter lering uit trekken. In de geest van de arbeiders-radenbeweging van Gramsci in Turijn (Italië) van 1919/1920, MOET de fabrieksbezetting een leerschool worden voor arbeiderszelfbestuur. Een leerschool voor de opkomende socialistische samenleving die geregeerd wordt door niemand anders dan de arbeidersklasse zelf!
BEZET NIET ENKEL DE STRATEN EN PLEINEN - BEZET VOORAL OOK DE FABRIEKEN: BEZET HET HART VAN HET KAPITALISME!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten