vrijdag 19 augustus 2011

De Democratie van Carl Schmitt


Volgens de definitie van de Duitse politiek filosoof Carl Schmitt  is democratie niet per definitie anti-Nationalistisch. Volgens Schmitt bestaat democratie niet per se uit verkiezingen of liberaal-parlementarisme en alle daarmee geassocieerde “vrijheden” (vrijheid van pers, vrijheid van vereniging, vrijheid van vergadering, enzovoorts). Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds democratie en anderzijds liberalisme.   

In Schmitt zijn visie is democratie een verklaring van identiteit. De meest voor de hand liggende definitie van democratie is de heerschappij van de meerderheid. Die definitie impliceert dat leden van de meerderheid op de een of andere manier identiek zijn, dat houdt in dat zij iets gemeen hebben of dit nu ras, religie, etniciteit of een andere kwaliteit is. Voor democratie is homogeniteit noodzakelijk. En het delen van bepaalde eigenschappen, dat leidt tot die homogeniteit, betekent dat diegenen die dat delen politiek gelijk zijn.

Als voorbeelden van democratie geeft Schmitt de oude Griekse stadsstaten Athene en Sparta. Leden van de Atheense of Spartaanse democratie waren gelijk aan elkaar omdat zij de deugd van het Atheense of Spartaanse burgerschap kenden. Maar een groep binnen deze democratie – de slaven kaste – was niet gelijk omdat deze geen volledige politieke rechten konden. Dus de wortel van democratie is de gelijkheid van gelijken (diegene die de democratische meerderheid vormen) tegenover de ongelijkheid van de ongelijken (diegene die de democratische minderheid vormen).      

Schmitt geeft nog andere voorbeelden zoals het Britse rijk; hadden de 300 miljoen burgers van het rijk dezelfde rechten, waren zij gelijk als Britten? Het antwoord is duidelijk neen; de burgers van het Verenigd Koninkrijk hadden politieke rechten die anderen in het gemenebest werden ontzegt. Ook haalt hij Australië aan, met name het “Blank Australië” beleid van 1901, waar niet blanke immigranten deelname aan de Australische democratie werd ontzegt en waarbij alle voordelen van het Australische burgerschap ten deel viel aan de blanke immigranten omdat men onderdeel van de meerderheid was, “de gelijken van gelijken”.      

Met name het laatste voorbeeld suggereert dat als Schmitt het over homogeniteit heeft, hij spreekt over een raciale homogeniteit. Dat is echter niet noodzakelijk het geval. Sommige naties binnen het Britse gemenebest – zoals Canada, Nieuw Zeeland, Australië en Zuid Afrika – waren grotendeels blank, maar kenden niet dezelfde rechten als de Britten. Eveneens is het onzeker of het onderscheid tussen “slaaf” en “burger” in de antieke wereld een raciaal onderscheid was. Zo kan men volgens de definitie van Schmitt ook het idee van een Islamitische democratie kunnen construeren, waarbinnen alle burgers gelijk zijn omdat zij Moslim zijn. Men kan ook tot de conclusie komen dat de Joodse democratie – Israël – leden heeft die gelijk zijn in hun Joodsheid en religie (maar niet in hun ras). (En net als een ware Schmittiaanse democratie ontneemt Israel bepaalde politieke rechten van niet-burgers – met name niet Joodse Arabische burgers en de Palestijnen in de bezette gebieden)

Schmitt zijn notie van democratische gelijkheid staat in schril contrast met die van het liberalisme – dit omdat de liberaal geloofd dat alle mensen, of deze deel van de democratische meerderheid uitmaken of niet, gelijk zijn.  Liberalisme geloofd in een radicale vorm van egalitarisme. In een ware liberale wereld zou al het onderscheid tussen burgers en niet-burgers binnen democratieën, of gelijken en ongelijken, afgeschaft worden. In die zin is democratie de vijand van het liberalisme; het gehele concept van de “liberale democratie” kent twee tegenstrijdige denkbeelden – liberalisme en democratie – die dreigen elkaar uiteen te drijven. Dat is “De crisis van de parlementaire democratie”.

Als we de definitie van democratie volgens Schmitt aanhouden, kunnen we zien dat immigratie – met name massale niet-blanke immigratie – de democratie bedreigt.




Democratie, Constituties, Dictatorschap

Een andere innovatie van de theorie van Schmitt was dat het liet zien dat democratie niet per definitie liberaal-democratie hoefde te zijn. Dictatorschap – of het nu de dictatuur van het proletariaat volgens Karl Marx of de Fascistische dictatuur is – kan democratisch zijn. In het Spaanse Zuid-Amerika waar de macht van het geld niet absoluut was, ontstond een gehele traditie van democratische dictators zoals Bolivar, de Rosas, de Francia en O’Higgins die een krachtige autoritaire neiging hadden binnen hun volksregering. Dit verklaart waarom bewegingen zoals het Duitse Nationaal-Socialisme en het Italiaanse Fascisme, paradoxaal enerzijds democratisch konden zijn (in termen van massale steun onder de meerderheid van het volk) en anderzijds hiërarchisch, anti liberaal en dictatoriaal. Een regime dat verkiezingen verbiedt, de formatie van oppositie partijen verbiedt, hoeft niet altijd noodzakelijk de steun van de democratische meerderheid te ontberen. Volgens Schmitt kan het gepeupel zelfs steun geven door acclamatie en passieve instemming.              

We kunnen nationalisme dan ook als een democratisch project zien; nationalisten representeren de beste tendensen van de Europese democratieën. Op dit vlak is het zeker de moeite waard om de politieke posities van Schmitt en de relevantie van zijn denken mee te nemen in de Nationale strijd die wij vandaag de dag voeren. Schmitt hield zich als constitutioneel advocaat bijna zijn gehele carrière bezig met de analyse van constituties. Het grootste deel van zijn vroege werk was hij gefascineerd door het concept van politieke “uitzondering” – een staat van ongelimiteerde macht en de complete opschorting van de bestaande constitutionele orde.        

Met “uitzondering” refereert hij eigenlijk naar dictatorschap. In de populaire geest wordt een dictatorschap bestuurd door een tiran, een alleenheerser die meestal een kleine man in uniform is met megalomane neigingen. Echter in de strikte, juridische definitie van de term is dictatorschap iets wat plaats vindt wanneer het tussenschot tussen de scheiding van machten wordt afgebroken – wanneer het bestuur de macht op zich neemt van wetgever en rechterlijke macht. In een liberale staat  - waarin scheiding van macht is bepaald – betekent dit de wijziging, of zelfs vernietiging van de constitutionele orde. Schmitt noemt diegene die de macht heeft om constituties te vernietigen en te creëren de “pouvoir constuant”.

Schmitt maakte een duidelijk onderscheid tussen twee soorten dictatorschap: de soevereine en het commissariaat. De soevereine dictator schort de scheiding van machten op met de intentie  om een nieuwe constitutionele orde te maken; een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de revolutionaire “dictatuur van het proletariaat” volgens Marx. Het commissariaat dictatorschap handelt op een meer gelimiteerde basis. Deze grijpt tijdelijk in binnen het politieke leven, schort delen van de constitutionele orde op en neemt buitengewone machten op zich. Een voorbeeld hiervan is de periode van de Indiase noodtoestand van 1975 tot en met 1977, toen minister-president Indira Ghandi delen van de constitutie opschortte en heerste door middel van decreet.       
 
Het commissariaat dictatorschap is slechts tijdelijk; na een tijd van “uitzondering” vervalt het en neemt de normale stand van zaken weer over. De dictatorschap wordt tijdelijk toegestaan als een remedie, die in plaats van de bestaande orde omver te werpen haar re-integreert.   

Binnen de Weimar constitutie handelde Rijkspresident Hindenburg als commesariaat-dictator. Onder artikel 48 kon hij delen van de constitutie opschorten en wetten doorvoeren zonder goedkeuring van de wetgevende macht. Tijdens de jaren ’20 en de vroege jaren ’30 had Schmitt grote hoop in Hindenburg en artikel 48. Voor hem representeerde de rijkspresident, het Duitse leger en de bureaucratie de ware Duitse staat - de natie dragende klasse, een kaste van nationale leiders die boven de partijpolitiek stonden. Schmitt bestempelde de praktijken van Communisten, Nationaal-Socialisten, Katholieken en andere Weimar partijen als het politiseren van ieder aspect van het burgerlijk leven – door jeugdgroepen, vrouwengroepen, vakbonden, en andere groepen op te richten. Schmitt noemde dit “kwantiteiten” politiek; de indringing van de partijpolitieke sfeer in de burgerlijke samenleving en ieder deel van de Staat. Deze politisering van het Duitse leven moest worden tegen gegaan omdat dit in zijn visie de macht wegnam van de Duitse staat. Hij geloofde erin dat conservatieve kanselieren zoals Papen en Sleicher met hun militaire connecties Duitsland door de economische en politieke crisis heen konden slepen.

Dit alles veranderde met de opkomst van Hitler en de NSDAP. Met name de bekende inschakeling van de wet van 23 Maart 1933 door Hitler – Gesetz zur Behebung der Not von Volk und Reich – gaf het bestuur (het kabinet van Hitler) uitzonderlijke macht, waaronder de macht om delen van de Weimar constitutie op te schorten en te herschrijven. Schmitt stelde dat ondanks dat de Weimar constitutie niet formeel afgeschaft was, deze wet een nieuwe constitutie representeerde. Een soevereine dictatuur was ingevoerd en de soevereiniteit van het Duitse volk was doorgegeven aan de Führer. Hierna werd Schmitt een overtuigd Nationaal-Socialist en lid van de partij omdat hij erin geloofde dat de NSDAP Duitsland boven de democratische massa politiek kon verheffen en de Duitse natie kon versterken, die de belangrijkste belangen van het Duitse volk belichaamde.     

We kennen allemaal het vervolg van dit verhaal. Nadat Duitsland bezet was door de geallieerde machten werd er een nieuwe constitutie opgelegd – de “Grundgesetz”. Frankrijk en Italië kregen eveneens nieuwe constituties opgelegd door de geallieerde machten. Bepaalde “antifascistische” bepalingen werden in de nieuwe Duitse en Italiaanse constituties gebouwd. In West Duitsland werd artikel 21 van de Grundgesetz gebruikt om de Nationalistische   Socialistische Reichspartei (SRP) in 1952 en de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD in 1956 te verbieden.

Artikel 21 stelt dat partijen zullen participeren in de formatie van de politieke wil van het volk en dat hun interne organisatie volgens democratische principes moet verlopen. Het verbiedt partijen die de democratische orde of de federale republiek van Duitsland  omver willen werpen.

De Grundgesetz is verwekt als een anti-NSDAP en anti-Weimar constitutie. De wetgevers die het vorm gaven wisten dat bepaalde bepalingen van de Weimar constitutie – zoals artikel 48 – Hitler de macht gaf om door de constitutie verzekerde rechten van politieke tegenstanders op te schorten. Met de intentie om een herhaling hiervan te voorkomen zorgden de geallieerden ervoor dat de Grundgesetz geen noodmachten zoals artikel 48 zou bevatten. Hiermee voorkwamen ze de instabiliteit van het politieke leven ten tijde van de Weimar republiek en voorkwamen ze dat een nationalist als Hitler op legale wijze aan de macht kon komen.      

We moeten opmerken dat een constitutie veel meer is dan enkel een geschreven document; het is de structuur, de geest van een Staat. De geest van de hedendaagse Duitse staat is anti-nationalistisch en anti-“Nazi”; daarom zullen nationalistische organisaties zoals bijvoorbeeld de NPD die geen dictatorschap nastreven, in gevaar zijn om verboden te worden op grond van artikel 21 en een losse interpretatie van de wet. Ditzelfde zien we terug in veel andere Europese landen die door de geallieerden bezet zijn geweest en welke sterke nationalistische en fascistische bewegingen kenden.  

Ergo; in Europa leiden de nationalistische partijen en organisaties onder repressie. Deze lopen het gevaar van een verbod omdat diegenen die de naoorlogse constituties handhaven verborgen neigingen in hun ideologie bespeuren – verborgen neigingen die de “vrije democratische basis” van de liberale democratische Europese staten bedreigen. De vraag is dan ook bedreigt nationalisme in Europa de “liberale democratie”? En als dit het niet doet, zou het dat dan moeten doen?


De Nationalistische Positie

De ironie is dat wij als Nationalisten in Europese landen tot op zekere hoogte een vorm van vrije meningsuiting hebben. Over het algemeen nemen Europese nationalisten twee posities in; of we focussen, vaak obsessief, op raciale, etnische en culturele zaken en negeren daarbij de politieke vragen; of we accepteren de bestaande constitutionele orde van onze landen. Bij nader inzien is de eerste positie het zelfde als de tweede; beide accepteren en berusten op de liberale orde in plaats van deze aan te vechten.

Men kan het nationalisten niet kwalijk nemen dat ze willen stoppen met politiek omdat het vrijwel onmogelijk is om macht via de stembus te vergaren. Een andere reden van geen nationalistische betrokkenheid in de politiek is de onwillendheid om politieke verantwoording te nemen. Veel nationalisten willen zich afsluiten voor de wereld van politiek en de wereld op zichzelf binnen een raciaal homogene enclave. Men kan bijvoorbeeld denken aan de theorieën van Alain de Benoist, die de nadruk leggen op het leven van de gemeenschap, de buurt en afstand nemen van nationalisme in de context van de Staat.

Dit artikel suggereert niet dat we weg moeten van doelstellingen zoals het ontwikkelen van etnisch-homogene, seperatistische gemeenschappen. We hebben echter balans nodig. Schmitt stelde dat de natie uit drie dingen bestaat; het Volk; de Staat en de autoriteiten die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor politieke besluiten; de wet die toegediend wordt door bureaucraten voor het dagelijks bestuur van de Staat. Echter is nationalisme vandaag de dag onevenwichtig geworden met haar obsessie en hoofdbezigheid met ras - het Volk – en door de uitsluiting van andere politieke sferen.

De meeste nationalisten houden zich niet bezig met politiek, er zijn echter uitzonderingen; de extreem-rechtse populisten – de Le Pens en de Winters – die geloof hebben in de bestaande liberale constituties en electorale systemen. Zij geloven dat hun populisme de waarheid is, dat zij representeren wat mensen echt denken en daarom hun waarheid naar het parlement willen brengen, waar het onderdeel wordt van de discussie die het hart vormt van het liberale politieke leven. Op korte termijn kan dit wellicht werken. Hun inspanningen zijn bewonderenswaardig, maar de bestaande constitutionele orde is de oorzaak en niet de oplossing. We zitten opgescheept met een meer partijen systeem waarbinnen elke partij een privaat belang representeert. De centrum linkse partijen vertegenwoordigen de vakbonden; de centrumrechtse partijen vertegenwoordigen het bedrijfsleven en dan hebben we nog partijen zoals de “Partij voor de Dieren” die enkel dierenwelzijn op de agenda heeft staan. 

                

Als nationalist moeten we ernaar streven deze partijen af te schaffen, deze partijen representeren tegenstrijdige, botsende belangen. We moeten ernaar streven deze onder  te brengen in een grote partij die het algemeen belang dient. Hetzelfde geld voor de instituties, zoals de vakbonden en de ondernemersgroepen, die zich niet gedragen als leden van een nationale gemeenschap, maar als economische acteurs die zich enkel laten leiden door hun egoïstische eigenbelang. 

En dan is er de andere liberale institutie – de scheiding van machten. Een van de argumenten hiervoor is dat geen individu, of groep van individuen, kan worden vertrouwd met de macht van bestuur, wetgeving en rechterlijke macht tegelijkertijd. Anders zouden we een systeem hebben van despotisme en tirannie, ongelimiteerd door de controle en balans van het liberale parlementaire systeem. En liberalen hebben niet veel vertrouwen in de discretionaire bevoegdheid van het individu; het oude liberale cliché is dan ook dat “alle macht corrumpeert, en absolute macht absoluut corrumpeert.”   

Ikzelf hou er een andere visie op na; een politieke functie zonder de grenzen van scheiding van macht en de constitutie geeft de politicus, die de macht heeft, een zeer grote verantwoording. Door al deze verantwoordelijkheid in zijn handen te geven wordt een politicus gedwongen het juiste besluit te maken. Het economische succes van de Italiaanse en Duitse fascistische regimes kwam door het feit dat deze partijen beloften hadden gemaakt – grote beloften – aan hun electoraat. Zij en geen ander waren verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste financiële ministers, de juiste directie voor de Centrale Bank, om aan hun beloften te voldoen. Vergelijk dat gedrag met het gedrag van onze hedendaagse staatshoofden, van onze moderne liberale democratieën.       

Sommigen naties hebben het geluk dat zij sterke nationalistische tendensen kenden die in dezelfde tijd de posities van macht binnen de Staat hadden. Deze mannen, de “natie dragende soort” stonden boven de dagelijkse partijpolitiek en hadden een visie over het nationaal belang, het algemeen belang. Dit is deels omdat zij ongekozen zijn; zij zijn niet gedwongen, in tegenstelling van de politieke partijen, om bekrompen economische en klassen belangen te voeden. Dit is waar wij nationalisten naar moeten streven en dat is het argument waarom men de kiesstem zou moeten afschaffen. De massa zou moeten worden toegestaan om hun goedkeuring of afkeuring van de regering te laten blijken in plebiscieten (volksraadpleging); maar het verdelen van de natie door concurrerende en egoïstische individuen te laten stemmen op partijen die enkel egoïstische economische en klasse belangen behartigen zal moeten ophouden.           


Hoe realiseren wij dit?

Hoe vindt de “uitzondering” in het Westerse politieke leven plaats, hoe verkrijgen wij “constiuant pouvoir”? Als we kijken naar de hedendaagse wereld dan zien we enkele vernietigingen van de liberale constitutionele orde – Chili in 1973, Griekenland in 1967 en Argentinië in 1976. Deze “uitzonderingen” werden gebracht door een militaire coup. De optie van “putschen” is echter niet aan de orde binnen onze Europese naties. Het leger is geïndoctrineerd met het liberale dogma dat militair en politiek leven gescheiden moeten blijven. 

Een ander alternatief is het volgen van massa organisaties zoals de fascistische en communistische bewegingen van de jaren ’30 of islamitische groepen zoals Hezbollah en Hamas vandaag de dag. De methode is simpel; bouw een achterban op binnen de gemeenschap, door een proliferatie van gemeenschapsorganisaties, gemeenschapsactivisme en verkiezingswerk, ertoe leidt dat de wetgevende macht (bijna letterlijk) is omsingeld door de democratische massabeweging. Het was de strijd om de macht over de straten die de NSDAP haar zetels binnen de Reichstag opleverde; dat en hun constante, gedisciplineerde activisme en gemeenschapswerk (waaronder liefdadigheid). Hezbollah en Hamas functioneren eveneens niet enkel als politieke partijen, maar zijn liefdadigheidsinstellingen, religieuze groepen en guerrilla legers. Omdat zij compromisloos en radicaal zijn en dat combineren met gemeenschapswerk heeft Hamas de laatste Palestijnse verkiezingen gewonnen. Dit tot groot ongenoegen van het Westen en Israël die hoopte dat de liberale Palestijnen (zonder democratische massa achter zich) de verkiezingen zouden winnen.

Het moet worden opgemerkt dat de NSDAP nog een ander liberaal principe had geschonden; het parlement als ene plaats van vrije en open discussie. De NSDAP en Communisten binnen de Reichstag waren voor het kanselierschap va Hitler nogal luid en onstuimig; zij veranderden het parlement in een circus door storend gedrag. De NSDAP tactieken zorgden er samen met het gebruik (of liever misbruik) van parlementaire procedure voor dat het gehele parlementairliberale proces ongeldig verklaard werd. Een toepassing van deze methoden zorgt in onze hedendaagse regering ervoor dat de tegenstanders van het nationalisme volkomen geschokt zijn; zonder een institutionele ervaring met zogenaamde “fascistische” methoden zijn zij weerloos.  

Europese liberalen komen vaak met het argument dat het Italiaanse fascisme en Duitse Nationaal-Socialisme toestemden om de regels van het liberaalparlementarisme te volgen, enkel om deze te vernietigen toen ze aan de macht kwamen. De “fascistische” methode was om hun partijen als Trojaanse paarden te gebruiken; de methode is infiltreren en van binnenuit kapot maken (de toenmalige communisten gebruikten overigens precies dezelfde methoden). De oplossing hiervoor is volgens liberalen om de bestaande machten te gebruiken om het nationalisme te vernietigen.    

De liberale oppositie van nationalisten in Europa onderschat echter de kracht en aantrekkingskracht van het nationalisme. De NSDAP kwam niet vanwege artikel 48 aan de macht, maar kwam aan de macht omdat zij de massa beheersten, de buitenparlementaire basis die mensen als Paper en Schleicher niet hadden. Dus de “antifascistische” constituties van Europa zullen op lange termijn de liberale zaak weinig helpen omdat deze ons nationalisten er niet van zal weerhouden onze wortels in de gemeenschap te plaatsen en via die weg een basis voor massale politieke steun te creëren. Als we als nationalisten succesvol willen zijn moeten we democratisch zijn, maar niet liberaal!  

1 opmerking: