woensdag 14 december 2016

De Vergeten Misdaden van het US imperialisme: Napalm op Noord-Korea


DE VERNIETIGINGSVELDTOCHT VAN DE US AIR FORCE TEGEN DE VOLKSDEMOCRATISCHE REPUBLIEK KOREA


Terwijl Noord-Korea met zijn atomair bewapeningsprogramma vanuit het gezichtspunt van George W. Bush (en, dient eraan toegevoegd, ook Obama!) tot de “As van het Kwaad” behoort, hebben de Amerikanen zelf zich zoals vanzelfsprekend de rol van het onschuldslam eigen gemaakt. Daarbij was het uitgerekend het Amerikaanse imperialisme, dat vanaf de jaren '40 telkens weer opnieuw massavernietigingswapens in Noordoost-Azië heeft ingezet. Op welke schaal de US Air Force Noord-Korea destijds “naar het stenen tijdperk” heeft gebombardeerd, laat een blik in de archieven zien. 






De Korea-oorlog (1950-1953) wordt vaak als de 'vergeten oorlog' betiteld, maar beter is het om te spreken van een 'onbekende oorlog'. Ook vandaag de dag blijft bij iemand, die zich intensief met deze oorlog bezig houdt, nog steeds permanent in herinnering, hoe vernietigend de uitwerking van de luchtaanvallen was, waarmee de US Air Force destijds Noord-Korea bestookte. De US Air Force beperkte zich niet tot systematische tapijtbombardementen met brandbommen, maar dreigde tevens met het inzetten van atomaire en chemische wapens. Nog in de eindfase van de oorlog werden de reusachtige stuwdammen van Noord-Korea verwoest. Terugblikkend wordt de Korea-oorlog überhaupt slechts als een beperkte militaire confrontatie gezien. In werkelijkheid echter had de manier waarop deze oorlog werd gevoerd opvallend veel gelijkenis met de luchtoorlog van 1943-1945 tegen het keizerlijke Japan – vele Amerikaanse bevelhebbers in de Korea-oorlog waren nog dezelfden als destijds die in de oorlog tegen Japan. Terwijl echter de aanvallen met atoomwapens op Hiroshima en Nagasaki (6 en 9 augustus 1945) ondertussen vanuit diverse gezichtspunten zijn onderzocht, hebben de aanvallen met brandbommen op Japanse en Koreaanse steden veel minder aandacht gekregen. En nog minder bekend is, dat de Verenigde Staten ook nog na de Koreaoorlog in Noordoost-Azië al hun kaarten bleven zetten op hun superieure luchtmacht en de atoomwapens. Hiermee heeft het Amerikaanse imperialisme de politieke opties van de DPRK (= Democratic People's Republic of Korea (Volksdemocratische Republiek Korea – n.v.d.r.)) gedefinieerd en de nationale veiligheidsstrategie van Pjongyang beslissend gevormd.


Napalm – een brandbare gelatine-achtige massa, die voor 33% uit benzine, voor 21% uit benzol en voor 46% uit polystyreen bestaat – werd al in 1942 ontwikkeld aan de Harvard Universiteit. Tegen het einde van de Wereldoorlog werden napalmbommen voor het eerst boven Japanse steden afgeworpen. Pas dertig jaar later, tijdens de Vietnamoorlog, werd napalm voor de publieke opinie tot een begrip – toen de foto van de latere Pullitzerprijsdrager Nick Ut de wereld rond ging, die aanwezig was geweest bij de napalmaanval op Trang Bang (Noord-Vietnam) op 8 juni 1972: De negenjarige, naakte Phan Thi Kim Phuc en andere kinderen lopen huilend op de fotograaf (en waarnemer) af. Op de foto ziet men op de achtergrond het land in vlammen opgaan. Boven Korea werden oneindig meer napalmbommen afgegooid dan boven Vietnam, en hun werking was veel verwoestender, omdat zich in de Volksdemocratische Republiek Korea (DPRK) meer stedelijke bevolkingsconcentraties met een grotere bevolkingsdichtheid als in Noord-Vietnam bevonden evenals meer industriële installaties in stedelijke gebieden. Nog in 2003 – op een bijeenkomst van oorlogsveteranen – gaf een Amerikaanse soldaat, die bij de strijd om de Changjinstuwdam een oog had verloren, als zijn mening, dat napalm weliswaar een verschrikkelijk wapen was geweest, maar desniettemin toch de “juiste mensen” zou hebben getroffen (!). Vanzelfsprekend vielen er ook de nodige slachtoffers door 'friendly fire': Een overlevende herinnert zich: “Rondom mij had het napalm de mannen verbrand. Ze rolden zich heen en weer in de sneeuw. Mannen, die ik persoonlijk kende, met wie ik schouder aan schouder gemarcheerd en gevochten had, smeekten mij om hen dood te schieten. Het was gruwelijk. De verbrande huid viel ogenblikkelijk af, van het gezicht, van de armen, van de benen.” In februari 1951 werd New York Times-journalist George Barrett in een dorp ten noorden van Anyang (Zuid-Korea) ooggetuige van een scene, die hij later omschreef als het “macabere zinnebeeld van de totaliteit van de moderne oorlog”: “In het dorp en op de rijstvelden waren de dorpsbewoners getroffen en gedood, en allen waren midden in de beweging verstard, die ze bezig waren uit te voeren, toen de napalmaanval hen trof: Een man was juist bezig om op zijn fiets te klimmen, in een tehuis voor wezen speelden vijftig jongens en meisjes, een huisvrouw, waaraan men opmerkelijk weinig kon zien, hield nog een uit een catalogus gescheurde verkoolde bladzijde in haar hand, waarop ze een artikel had aangekruist met het nummer 3811294 ter waarde van 2,98 dollar.” Minister van Buitenlandse Zaken Dean Acheson beval destijds om dergelijke 'sensatieverslagen' meteen te rapporteren aan de instanties belast met de militaire censuur – teneinde publicatie ervan te verhinderen. 


Een van de eerste orders om dorpen en steden plat te branden is gedateerd van augustus 1950, toen in de regio om Pusan, in het uiterste Zuid-oosten, heftig werd gevochten. Op 6 augustus diende een officier van de US-Army een verzoek in bij de US Air Force om “de volgende steden van de kaart te vegen: Chongsong, Chinbo en Kusu-dong”. In die periode werden eveneens lange afstandsbommenwerpers van het type B-29 opgeroepen, die tactische doelen dienden aan te vallen. Op 16 augustus bombardeerden vijf B-29 eskaders een gebied in de buurt van het front, waar zich vele dorpen en steden bevonden, die onder honderden tonnen napalm in een zee van vlammen werden verwoest. Op 20 augustus volgde een nieuwe dergelijke aanval. En op 26 augustus rapporteerde het luchtmachteskader: “Elf dorpen platgebrand!” Weliswaar hadden de piloten formeel order om hun doelen uitsluitend na visueel contact aan te vallen, opdat het aantal burgerslachtoffers beperkt zou blijven. Maar vaak genoeg bombardeerde men grotere bevolkingscentra slechts met behulp van radarbeelden of men gooide reusachtige hoeveelheden aan napalm op zogeheten “secundaire” doelen, indien het primaire doelwit buiten bereik was. Tijdens een grootscheepse luchtaanval op de industriestad Hungnam werd 500 ton springstof dwars door een gesloten wolkendek afgeworpen, dus uitsluitend radargeleid. Dit zorgde voor een reusachtige muur van vlammen, op sommige plaatsen wel tot honderd meter hoog. Alleen al op 12 augustus 1950 gooide de US Air Force boven Noord-Korea een bommenlast van 625 ton af. Eind augustus was het per dag reeds 800 ton, een groot deel ervan zuivere napalm. In het tijdvak juni – eind oktober 1950 gooide de B-29 bommenwerpersvloot boven Korea in totaal 877.914 gallon (= 3.281.270 liter) napalm af. Officials van de Air Force toonden zich enthousiast gezien de prestaties van dit nog betrekkelijk nieuwe wapen. Er werden grapjes gemaakt m.b.t. de officiële protesten van communistische zijde, terwijl in de pers de leugen werd opgedist van het zogeheten 'precisiebombardement’. Ook verkondigde men graag dat de burgerbevolking via pamfletten van te voren op de hoogte werd gebracht van in aantocht zijnde bommenwerpers. Hoe onzinnig zoiets was wisten de piloten zelf.


Nadat tienduizenden Chinese vrijwilligers de grens waren overgetrokken en actief in de strijd op de grond hadden ingegrepen volgde daarop het totaal met de grond gelijkmaken van verreweg de meeste grote en middelgrote steden in het Noorden. Begin november 1950 gaf generaal MacArthur (toendertijd opperbevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in geheel Oost-Azië) het bevel om tienduizenden km2 aan Noord-Koreaans gebied vanuit de lucht compleet in de as te leggen en zodoende een soortement van zone van verbrande aarde te creëren tussen Chinese grens ener- en de militaire frontlijn anderzijds. Zoals de goed geïnformeerde Britse militaire attaché destijds vanuit MacArthurs HQ rapporteerde, gaf deze de order om “alle communicatie- en bevoorradingsfaciliteiten evenals alle fabrieken, alle steden en alle dorpen te vernietigen”. Het tapijtbombardement diende zijn aanvang te nemen aan de grens met Mandsjoerije en vervolgens in zuidelijke richting te worden voortgezet. Alleen de stad Najin aan de grens met de Sowjet-Unie alsmede de stuwdammen aan de grensrivier de Yalu dienden gespaard te blijven teneinde Sowjets en Chinezen niet bovenmatig te provoceren. Op 18 november 1950 gooiden 79 B-29 bommenwerpers boven Sinuiju 550 ton aan brandbommen af, de stad werd “ausradiert” (compleet van de kaart geveegd). Een week later regende het napalm op Hoeryong teneinde de stad “totaal plat te branden”. Op 25 november stonden grote delen van het noord-westen tussen de Yalu en de frontlijnen in het Zuiden compleet in vlammen. Indien dit zo door gaat zal de regio weldra verworden tot een “uit verbrande aarde bestaande wildernis”, aldus het Britse rapport.


Dit alles vond plaats nog vóór het eerste grote Noord-Koreaans-Chinees tegenoffensief, waardoor de US/UN-strijdkrachten uit het Noorden werden teruggedrongen. Onmiddellijk na het begin van dit tegenoffensief viel de US Air Force de hoofdstad Pjongyang aan met 700 500-ton bommen (14-15 december 1950). De Mustangs waren niet alleen uitgerust met napalm, maar eveneens met 175 ton explosieve bommen voorzien van ontstekers met een vertragingsmechanisme – de bommen explodeerden pas op het moment dat de berging van de doden uit de napalmbranden in volle gang was. Begin januari beval Matthew Ridgway, bevelhebber van het Achtste Leger, een nieuwe aanvalsgolf tegen Pjongyang te vliegen. Doel: “Het totaal in de as leggen van de stad door middel van brisant (brand-)bommen” – hetgeen dan ook na twee aanvallen ook daadwerkelijk gelukte. Toen de Amerikaanse strijdkrachten zich genoodzaakt zagen om tot achter de 38e breedtegraad (= democratielijn tussen Noord- en Zuid-Korea cq. het “IJzeren Gordijn” tussen het Russisch en het Amerikaans bezette Korea – n.v.d.r.) terug te trekken werd de strategie van de verbrande aarde ook daar voortgezet: Uijongbu, Wonju en andere kleinere steden in het Zuiden werden platgebrand, zodra de 'communisten' de Amerikanen te dicht op het lijf kwamen.


De US Air Force ondernam ook verwoede pogingen om de politieke leiding van de DPRK te elimineren. Staats- en partijleider Kim Il Song en zijn naaste adviseurs hadden zich tijdens de ijzig koude winter van 1950-1951 ingegraven in de diep onder de grond gelegen bunkers van Kanggye in de buurt van de grens met Mandsjoerije. Nadat de Amerikanen na de landing bij het Inch-on-bruggenhoofd drie maanden lang tevergeefs alles in het werk hadden gesteld om de DPRK-leiding te lokaliseren, werden door B-29 bommenwerpers zogeheten 'Tarzanbommen' op Kanggye afgeworpen – reusachtige, nieuw ontwikkelde 12.000 pond-bommen, die hier voor de eerste keer werden ingezet. Een nog krachtiger bom zou eerst in 2003 tijdens de oorlog tegen Irak het licht zien: De beruchte 'moeder van alle bommen' met een gewicht van 21.500 pond en een explosieve kracht van 18.000 pond TNT. Op 9 juli 1950, twee weken na het begin van de oorlog, verstuurde generaal MacArthur een “dringende mededeling” aan generaal Ridgway, welke de Joint Chiefs of Staff ertoe bracht om “in overweging te nemen of aan MacArthur geen atomaire wapens ter beschikking gesteld zouden dienen te worden”. De chef operaties generaal Charles Bolte werd verzocht samen met MacArthur de inzet van kernwapens als “directe ondersteuning van grondtroepen” te bespreken. Bolte ging er destijds vanuit, dat tien tot twintig van deze bommen voor gebruik op het Koreaanse schiereiland zouden kunnen worden gereserveerd zonder daarbij de capaciteit van de Verenigde Staten voor de globale oorlogsvoering “bovenmatig” aan te tasten. MacArthur deed Bolte allereerst het voorstel om kernwapens voor tactische doeleinden in te zetten, die onder meer zouden resulteren in het militair bezetten van het Noorden, teneinde bij een potentiële interventie van reguliere Chinese en Sowjettroepen deze op Noord-Koreaans gebied de terugtocht af te snijden. MacArthur: “Korea is in mijn ogen een doodlopende steeg. De enige straten, die vanuit Mandsjoerije en Wladiwostok naar Korea leiden, lopen langs vele bruggen en tunnels: Hier zie ik een unieke kans om de atoombom in te zetten, want op die manier zou men het gehele traject blokkeren; het repareren ervan zou minstens zes maanden in beslag nemen. En mijn B-29 vloot kan gedurende die periode weer wat op adem komen.” Op dat tijdstip verwierpen de Joint Chiefs of Staff echter het gebruik van de atoombom nog en wel om drie redenen: 1e ) Er waren géén doelen beschikbaar, die voor nucleaire wapens omvangrijk genoeg zouden zijn geweest; 2)e Het was onduidelijk hoe de reactie van de internationale opinie zou zijn – slechts vijf jaar na Hiroshima en Nagasaki; 3)e De militaire top ging er nog vanuit, dat een overwinning ook met behulp van conventionele militaire middelen nog zou zijn te bewerkstelligen. Dit laatste bleek echter al snel een misrekening te zijn, toen in oktober en november (1950) grote aantallen Chinese vrijwilligers in het krijgsgebeuren ingrepen.



Toen president Truman tijdens zijn beruchte persconferentie van 30 november (1950) het dreigement uitte, dat de Verenigde Staten, indien noodzakelijk, ertoe over zouden gaan om alle wapens van hun arsenaal in te zetten, was het een ieder duidelijk wat daarmee werd bedoeld. Het dreigement was geen uitglijder, zoals destijds algemeen werd aangenomen, integendeel, hieraan lag een plan ten grondslag, dat voorzag in het gebruik van de atoombom als laatste mogelijkheid. Nog op dezelfde dag gaf generaal Stratemeyer (US Air Force) het bevel aan generaal Hoyt Vandenberg om aan het Strategic Air Command (SAC) de order te geven om zich stand-by te houden “voor het onmiddellijk overbrengen van bommen van een middelgroot kaliber naar het Verre Oosten – deze versterking (van het arsenaal) dient ook atomaire wapens te omvatten”. Echter, de bevelhebber van het SAC, generaal Curtis LeMay, herinnerde zich nog goed, dat de Joint Chiefs in een eerder stadium van mening waren geweest, dat atoomwapens in Korea waarschijnlijk niet van nut zouden zijn, uitgezonderd als onderdeel van een “alomvattende nucleaire veldtocht tegen Rood-China”. Mocht deze order nu niet meer van kracht zijn (o.a. omdat Chinese eenheden zich thans in de strijd hadden gemengd) dan wenste LeMay in dat geval zelf het commando op zich te nemen. Hij deelde Stratemeyer mee, dat uitsluitend SAC-HQ zowel over de nodige ervaring en technische training als ook over de “diepere kennis” m.b.t. de wapens die de bommen naar hun doel dienden te brengen beschikte. De man, die in maart 1945 het afwerpen van brisantbommen op Tokio had bevolen (130.000 doden in een enkele nacht!) en die in 1948 de luchtbrug naar Berlijn had georganiseerd, bood zich opnieuw aan om het commando over de bombardementen in het Verre oosten op zich te nemen. In die tijd maakte men zich er nauwelijks zorgen over, dat de Sowjets met kernwapens terug zouden kunnen slaan. De Verenigde Staten beschikten over minstens 450 bommen, de USSR evenwel slechts over 25. Op 9 december 1950 verklaarde MacArthur dat iedere bevelhebber op het Koreaanse schiereiland vanaf nu de vrije hand had bij het inzetten van kernwapens. Op 24 december presenteerde hij een lijst met doelwitten, waarvoor hij 26 atoombommen incalculeerde. Nog eens vier atoombommen waren bedoeld om rechtstreeks op de “invasietroepen” te worden afgeworpen en daarnaast nog eens vier op “dreigende concentratiepunten van de vijandelijke luchtmacht”. In postuum gepubliceerde interviews beweerde MacArthur een plan te hebben uitgewerkt, waarmee hij de oorlog binnen tien dagen zou hebben gewonnen: “Ik zou meer dan 30 atoombommen op het gehele grensgebied met Mandsjoerije hebben gegooid”. Vervolgens zou MacArthur dan aan de Yalu, de grensrivier tussen China en Noord-Korea, meer dan een half miljoen Kwo Min Tang-troepen in de strijd hebben geworpen (Kwo Min Tang – nationalistische Chinezen die na de nederlaag tegen het Volksbevrijdingsleger in 1949 zich op Taiwan hadden teruggetrokken) alsmede een met radioactief kobalt besmette landzone tussen de Japanse en de Gele Zee hebben gecreëerd. Aangezien kobalt actief blijft tussen 60-120 jaar, zou er derhalve “minstens 60 jaar géén invasie over land vanuit het Noorden richting Zuid Korea mogelijk zijn geweest”. MacArthur toonde zich overtuigd, dat “de Sowjets in het aangezicht van deze extreme strategie niets zouden hebben ondernomen: “Mijn plan was absoluut waterdicht”.Kobalt 60 beschikt over een wel 320 keer zo sterke radioactiviteit als radium. Een waterstofbom van 400 ton kobalt is in staat om elk menselijk en dierlijk leven op aarde te vernietigen. In de geciteerde interviews wekt MacArthur de indruk van een door de oorlog bezeten maniak, maar hij is bij lange na niet de enige, die deze indruk wekt. Al voor het gemeenschappelijke tegenoffensief van Chinezen en Noord-Koreanen waren de leden van een commissie van de Joint Chiefs unaniem tot de conclusie gekomen, dat atoomwapens de “beslissende factor” zouden zijn om een Chinese interventie in Korea te verhinderen. Met behulp van atoomwapens zou men in staat zijn om een “Cordon Sanitaire” te creëren op Mandsjoerijs gebied, onmiddelbaar noordelijk van de Koreaanse grens. 



Amerikanen werpen Napalm op civiele doelen in Korea



EEN RADIOACTIEVE BESMETTE ZONE ALS GRENS 


Het Amerikaanse Congreslid voor de Democraten, Albert Gore (in latere jaren een fel tegenstander van de Vietnamoorlog) klaagde toendertijd: “In Korea worden Amerikaanse mannen door de gehaktmolen gedraaid”. Teneinde hieraan een einde te maken, diende men, zo stelde hij voor, “iets absoluut verschrikkelijks” te doen, bijvoorbeeld een strook land tussen Noord en Zuid aan radioactieve straling blootstellen en daardoor bewerkstelligen dat het Koreaanse schiereiland voor eeuwig en altijd in twee helften zou zijn gedeeld. En hoewel generaal Ridgway, nadat hij MacArthur als opperbevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in het Verre Oosten had vervangen, het idee met de kobaltbommen niet verder naging, herhaalde hij in mei 1951 de eis van zijn voorganger en verlangde thans 38 atoombommen. Deze werden evenwel niet ter beschikking gesteld. Begin april 1951, dus exact in de periode, toen MacArthur door Truman werd ontslagen, stonden de Verenigde Staten op het punt om toch kernwapens in te zetten. Hoewel veel van de dienaangaande informatie nog steeds geheim wordt gehouden, is men het er ondertussen over eens, dat president Truman zijn opperbevelhebber in Oost-Azië niet alleen vanwege diens herhaaldelijke insubordinatie aan de kant heeft gezet, maar vooral omdat hij een absoluut betrouwbare opperbevelhebber ter plekke wenste, indien men tot het inzetten van atoomwapens zou besluiten. Met andere woorden: MacArthur kreeg zijn congé juist vanwege Trumans nucleaire politiek!


Op 10 mei 1951 had MacArthur een “atomaire capaciteit voor D-Day” geëist teneinde de controle over het Koreaanse luchtruim te kunnen bestendigen. Want ondertussen had de Chinese Volksrepubliek zijn reguliere troepen langs de Koreaanse grens massaal versterkt en de Sowjets hadden 200 bommenwerpers overgebracht naar luchtmachtbases in Mandsjoerije, die vanaf daar niet alleen geheel Korea, maar tevens ook de Amerikaanse bases in Japan konden aanvallen. Op 16 maart noteerde generaal Vandenberg: “Finletter en Lovett zijn vanwege de discussies inzake kernwapens in alarmtoestand. Ik denk, dat alles klaar is voor actie.” Eind maart rapporteerde Stratemeyer, dat de installaties voor het uitrusten met atoombommen op de luchtmachtbasis Kadena (Okinawa) weer functioneren en dat het wachten nu eigenlijk alleen nog op de eigenlijke atomaire lading is. Op 8 april bevalen de Joint Chiefs een onmiddellijke atomaire vergeldingsslag tegen de militaire bases in Mandsjoerije ingeval van het ingrijpen in de strijd op de grond van de kant van grote aantallen nieuwe Chinese vrijwilligers of van het vanaf daar starten van bombardementsvluchten tegen Amerikaanse doelen. Dezelfde dag nog begon Gordon Dean, de leider van de Amerikaanse atoomenergiecommissie (AEC), met de voorbereidingen voor het overdragen van negen Mark IV-atoomkoppen aan de Negende Bommenwerpersgroep van de US Air Force, die als drager van de atoombommen was aangewezen. Op 6 april 1951 verkreeg generaal Omar Bradley, de toenmalige chef van de generale staf, de toestemming van Truman om de Mark IV-atoomkoppen over te hevelen “van de AEC naar de supervisie van het leger”. Tegelijkertijd ondertekende Truman de order voor het gebruik van de kernkoppen tegen doelen in China en Noord-Korea. De Negende Bommenwerpersgroep werd naar Guam (Stille Oceaan) overgebracht. Echter, “in de verwarring, die ontstond na het ontslag van generaal MacArthur” werd Trumans order nooit verzonden. Hiervoor waren er twee redenen: 1)e Truman maakte gebruik van de crisis om van de Joint Chiefs de toestemming te verkrijgen voor het afzetten van MacArthur; 2)e De Chinezen stelden zich in de oorlog eerder behoedzaam op. Daarom stegen de bommenwerpers uiteindelijk niet op. De negen Mark IV-koppen werden evenwel niet aan de AEC geretourneerd, maar bleven na hun overdracht op 11 april onder suspiciën van de US Air Force.


De Negende Bommenwerpersgroep bleef weliswaar gestationeerd op Guam, werd evenwel niet verplaatst naar de basis Kadena op Okinawa, waar de beladingsinrichtingen voor de Mark IV zich bevonden. In juni 1951 overwogen de Joint Chiefs andermaal om kernwapens in te zetten, dit keer echter als tactisch gevechtswapen. Gedurende de gehele oorlog, tot aan het einde aan toe, wemelde het van dergelijke voorstellen: Robert Oppenheimer, de vroegere leider van het Manhattan-project, had ook een aandeel aan het “project Vista”, dat tot doel had om te onderzoeken in hoeverre kernwapens ook voor tactisch gebruik geschikt waren.  Begin 1951 werd een jongeman, Samuel Cohen genaamd, door het Amerikaanse Ministerie van Defensie als oorlogswaarnemer op geheime missie naar Seoel gestuurd, dat toen voor de tweede keer door de Amerikanen was veroverd. Zijn taak: het ontwikkelen van een methode, met welke men de vijand kan vernietigen zonder de stad te verwoesten. Cohen werd later dan ook tot de vader van de neutronenbom. Het meest afschuwelijke atoomproject, dat de Verenigde Staten in Korea nagingen, was vermoedelijk operatie Hudson Harbor. Blijkbaar maakte deze operatie deel uit van een omvangrijker project, welke eveneens voorzag in de samenwerking van Pentagon en CIA bij het onderzoek naar “eventueel gebruik van wapens van een nieuw soort” – een eufemistische benaming voor hetgeen tegenwoordig algemeen “massavernietigingswapens” wordt genoemd. Maar ook zonder het inzetten van dergelijke “wapens van een nieuw soort” – aangetekend dient hierbij dat ook napalm destijds nog tamelijk “nieuw” was – werd Noord-Korea door deze luchtoorlog, waarvan miljoenen mensen het slachtoffer werden, met de aardbodem gelijkgemaakt. De overlevenden huisden in grotten. Drie jaar lang leefden de mensen dagelijks met de angst door napalm te worden verbrand. “Er was eenvoudig géén ontkomen aan”, aldus een Koreaan dertig jaar later. Op 20 juni 1953 meldde de New York Times in een vette kop de executie van Julius en Ethel Rosenberg in de Sing Sing-gevangenis in New York – in zijn motivatie van het vonnis had de rechter het echtpaar ook indirect voor de dood van 50.000 Amerikanen in de Koreaanse oorlog verantwoordelijk gesteld. De kleingedrukte oorlogscommuniqué's van dezelfde dag bevatten een communiqué van de US Air Force inzake het bombardement van de stuwdammen van Kusong en Toksan (NoordKorea) evenals en passant de mededeling dat de Noord-Koreaanse radio “grote schade” aan de twee waterreservoirs had toegegeven. Op dat tijdstip was de landbouw de enige sector van de economie, die in Korea nog enigszins functioneerde. De aanvallen op de twee stuwdammen vonden plaats in de lente van 1953 – korte tijd nadat de boeren het moeizame inplanten van de rijst hadden voltooid. Vele dorpen gingen onder in de vloedgolf of werden “meegesleurd met de stroom”, zelfs Pjongyang, 27 mijl zuidelijk van een dam gelegen, stond voor de helft onder water. In de officiële geschiedenis van de US Air Force valt na te lezen, dat de overstroming, die door het in elkaar storten van het waterreservoir van Toksan werd veroorzaakt, zes kilometer spoor, vijf bruggen, twee mijl straatweg en vijf vierkante mijl rijstveld verwoestte. In 200.000 arbeidsdagen werd het reservoir na het einde van de oorlog weer hersteld. Ook de in 1932 gebouwde dam aan de Pujon-rivier, die met zijn stuwcapaciteit van 670 miljoen m3 niet alleen een 200.000 KW-energiecentrale in bedrijf hield, maar tevens de rijstvelden onderaan de stuwmuur van water voorzag, werd getroffen.* Met betrekking tot het aantal boeren, die bij de aanvallen op deze en andere dammen hun leven verloren, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar. Men ging er echter vanuit dat deze boeren een “loyale” houding innamen ten opzichte van de vijand en “de communistische strijdkrachten op rechtstreekse wijze behulpzaam waren”. Haar vernietigingswerk leerde de US Air Force: “Aan de vijand werd op exemplarische wijze de totaliteit van de oorlog gedemonstreerd, die zich uitstrekt over de gehele economie en alle mensen van een natie. In het verloop van de oorlog “richtte de US Air Force verschrikkelijke verwoestingen aan in geheel Noord-Korea”, vat Conrad Crane samen. “De balans van de door luchtbombardementen aangerichte schade, die ten grondslag lag aan de onderhandelingen over een wapenstilstand, stelt, dat 18 van de 22 grootste steden op zijn minst voor de helft waren verwoest.” Zo werden bijvoorbeeld de twee grote industriesteden Hamhung en Hungnam voor 80% verwoest, Sinajnu voor 100% en Pjongyang voor 75%. Een Britse verslaggever, die een van de duizenden verwoeste dorpen had bezocht, vond nog slechts “een lage, uitgestrekte muur van paarse as”. En generaal William Dean, die na de Slag van Taejon (juli 1950) in Noord-Koreaanse gevangenschap was geraakt, deed later verslag dat de meeste steden en dorpen in het Noorden “ruïnes of besneeuwde, kale vlakten” waren geweest. Nagenoeg elke Koreaan, die hij toen had ontmoet, had wel familieleden door luchtbombardementen verloren. Zelfs Winston Churchill toonde zich ontdaan en verklaarde tegenover Washington, dat niemand zich aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen het napalm als wapen werd uitgevonden, er een voorstelling van had kunnen maken, dat daarmee eens de burgerbevolking van een compleet land zou worden “overgoten”.



Slachtoffers van Amerikaans oorlogsgeweld ontvluchten hun huizen 


Dit was dus het ware gezicht van deze zogeheten “beperkte oorlog” in Korea. Als een 'in memoriam' op deze onbeteugelde luchtoorlog dient nog de beschrijving ervan door zijn bedenker, generaal Curtis LeMay, geciteerd. In 1966 zei deze over het begin ervan in een interview het volgende: “Wij schoven bij het Pentagon als het ware een papiertje onder de deur door, waarvan de inhoud zo ongeveer als volgde luidde: 'Laat ons toch vijf van de grootste steden in Noord-Korea platbranden – zo groot zijn ze niet – en hiermee moge dan de gehele kwestie geregeld zijn.' Welnu, als antwoord volgde het verontwaardigde geschreeuw van vier, vijf personen: 'Jullie zullen een heleboel niet-combattanten doden' en 'nee, dat is te afgrijselijk'. Maar toen hebben we in een tijdsbestek van ongeveer drie jaar elke stad in Noord-Korea en ook in Zuid-Korea platgebrand. Tja, uitgesmeerd over een tijdvak van drie jaar kan men dat kennelijk accepteren, maar een paar mensen te doden, opdat een en ander überhaupt niet eens plaatsvindt, dat kunnen veel mensen nu juist niet verdragen.”  



Geen opmerkingen:

Een reactie posten