Pagina's

maandag 16 juli 2012

Woorden, Bloed, Programma's en Strijdverbonden


Tijdens de conservatieve revolutie begin vorige eeuw ontwikkelden denkers als Ernst Jünger en Ernst Niekisch een alternatief socialisme gebaseerd op een model geïnspireerd door Friedrich Nietzsche. Niet socialisme als doctrine, maar als de vitale expressie van een opkomende mensheid, waarvan haar instincten nog steeds sterk, gezond en intact waren. Deze conservatief revolutionairen projecteerden zichzelf als de jonge generatie van Duitse nationalisten, wiens missiebereidheid en gedeelde identiteit grotendeels groeiden uit de eerste wereld oorlog. Deze oorlog had een nieuw nationalisme voortgebracht dat fundamenteel verschilde van het nationalisme dat hen voor ging. Het verschil tussen het oude en het nieuwe nationalisme en de zoektocht naar een unieke plaats voor dit nieuwe nationalisme in het politieke landschap van de Weimar republiek werd in 1929 uiteen gezet in het Deutsches Volkstum. Hier werd betoogd dat na 1919 eenieder had aangenomen dat iedere poging tot een coup d’êtat vanuit het conservatieve kamp erop gericht zou zijn om het concrete verleden te restaureren. Echter 10 jaar later had de politieke discussie dit primitieve denken overstegen en werd de conservatieve reactie achtergelaten. Deze politieke discussie had echter nog niet het punt bereikt waarop het een duidelijk geformuleerd alternatief kon bieden.

Hoewel de ene stroming binnen de conservatieve revolutie tot doel had om het socialisme te herdefiniëren, maar regelmatig terug viel in de traditie van rechts denken, had een andere stroming tot doel om rechts dichter naar het traditionele socialisme te trekken - de nationaal-revolutionairen. De belangrijkste groepen binnen deze stroming werden vertegenwoordigd door de Widerstand cirkel van Ernst Niekisch en de groep van sociaal-revolutionaire nationalisten van Karl O Paetel, die connecties hadden met de linkervleugel van de NSDAP - vertegenwoordigd door de gebroeders Strasser. Deze groepen hadden een voorkeur voor een alliantie tussen de Sovjet Unie en Duitsland, om gezamenlijk te strijden tegen het kapitalistische Westen. Waar de Duitse socialisten van de conservatieve revolutie geen duidelijke methode formuleerden over hoe zij de alomvattende sociale en economische gemeenschap die zij voor ogen hadden, wilden bereiken, riepen de nationaal-revolutionairen jonge nationalisten op om een front te vormen met het proletariaat. Zij beschouwden de uitbraak van de proletarische revolutie als de dag van afrekening voor de revolutionaire nationalistische beweging.

De conservatieve revolutionairen gingen verschillende fases door in hun houding tegenover politieke programma's. Zij namen afstand van de roep om duidelijkheid over politieke doelstellingen en ontwikkelden zich richting een anti-programmatisch activisme. Het ideaal van een sterke leider ontwikkelde zich eveneens tijdens de conservatieve revolutie. De woorden van Ernst Jünger over zelfopoffering hadden een politieke parallel met zijn verklaring in 1929 dat programma's onnodig waren en dat de jonge generatie nationalisten moest leren marcheren zonder vlag. Ernst Niekisch suggereerde dat de conservatieve revolutie de scheiding tussen links en rechts niet had weten te overkomen en dat het resultaat van die fout een terugtrekking van het probleem betekende. De taak om een programma uit te werken was niet langer van het grootste belang, die taak was voorbehouden aan het laatste stadium van het nationalisme. Ernst Jünger verklaarde dat het begin van het nationalisme niet werd gemarkeerd door de oprichting van een partij of programma. In de linkse krant Das Tagebuch nam Jünger een duidelijk standpunt in tegen de traditionele leerstellingen van het Duitse nationalisme. Hij verklaarde dat de doelstelling van het nationalisme als doel had een staat te creëren die alle Duitsers omarmde en die was gebaseerd op nationale, sociale en militaire principes. Deze woorden moesten een betekenis krijgen door het leven zelf. Het nationalisme had genoeg energie tot haar beschikking om zonder dogma rond te komen.

Deze verandering tussen 1925 en 1929 die leidde tot het verwerpen van programmatische dogma's kon gevonden worden in het debat, over wat het nationalistisch programma zou moeten zijn. Dit debat begon nadat Jünger in 1926 opriep tot een verenigd front van alle nationalistische krachten. De nieuwe nationalisten halverwege de jaren '20 voelden zich duidelijk gedwongen om een politiek programma te formuleren na de twee mislukte coups tegen de staat - de Kapp-Lüttwitz-Putch van 1920 en de Bierkeller Putch van 1923. Jünger stelde dat na de oorlog nationalisten de dingen waar zij voor stonden zagen aftakelen in miserabele dieptes. Zij wilden hun geloof vasthouden, dat de offers die zij gebracht hadden niet voor niets waren. Deze nationalisten bleven vasthouden aan traditie, maar gaven een nieuwe betekenis aan het woord. Traditie betekende niet langer de "vaste vorm" maar de "eeuwige en levende geest" die elke generatie moest herscheppen. Het idee van de vaste vorm greep terug op Oswald Spengler die dit zag als het kenmerk van de afstervende beschaving. Jünger gebruikte dit om erop te wijzen dat het handhaven van het traditionele nationalisme in het na-oorlogse tijdperk nutteloos was. Het ras dat door de oorlog gevormd was moest vechten om een nieuwe staat te stichtten gebaseerd, op de vier pilaren van het nieuwe nationalisme (nationaal - sociaal -militair - dictatoriaal). Deze staat zou radicaal anders zijn dan de Weimar republiek en het Kaiserreich omdat nationalisme revolutionair is en niet reactionair. In de vier pilaren van het nationalisme zag Jünger het basiskenmerk van alle buitenparlementaire nationalistische groeperingen.

Hij verklaarde dat de fijnere punten van deze principes nog verder uitgewerkt moesten worden. Individuele nationalistische groeperingen waren niet groot genoeg om onafhankelijk te opereren en daarom was het noodzakelijk om een nationalistisch front te vormen rond een duidelijk en beslissend programma. Een sociaal programma moest uitgewerkt worden omdat de afwezigheid hiervan voor bezorgdheid zorgt bij de leiders van de nationalistische arbeiders. Jünger vond dat de nationalistische arbeiders de aanvoering moesten behouden in de economische strijd terwijl nationalistische soldaten de machtstrijd moesten leiden. De arbeiders zouden ondersteund worden in hun strijd door nationalisten die de bourgeois ideologie van de oorlog verworpen hadden. In de afwezigheid van een enkele grote leider moest er een centrale raad van leiders worden geformeerd om de puurheid en helderheid van de beweging in stand te houden. Hij probeerde op deze manier nationalistische groeperingen te confronteren met het cruciale probleem van het afscheiden van het traditionele nationalisme van haar monarchistische overtuigingen. Op deze manier werd er getracht een nieuw nationalisme op te richten dat de arbeiders voor zich kon winnen.

In een poging om de revolutionaire nationalisten voorbij een louter negatieve houding te trekken, zochten hun leiders meermaals naar een grote persoonlijkheid die de beweging kon voorzien van eenheid en richting. Echter in de afwezigheid van een dergelijk leider bleven de doelstellingen vaag en gecentreerd rond het herstel van Duitsland. Door afstand te nemen van programmatische dogma's en van nationalisme een doelstelling te maken die in het hart van iedere overtuigde nationalist gekerfd was, nam hij afstand van het rationele debat. Activisme vormde vanaf toen het praktische alternatief; woorden en bloed, programma's en strijdverbonden werden tegenover elkaar gezet en de eerste verloor van de laatste. De poging om een revolutionair programma te formuleren resulteerde in een revolutionaire houding die niet duidelijk geformuleerd was.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten