Pagina's

zondag 14 augustus 2011

Toespraak NSA/ANS op het Netwerk Nationale Socialisten Congres

Nationalisten tegen imperialisme

Eén van de termen die vaak gebruikt wordt binnen onze Beweging is de term ‘imperialisme’. Vaak wordt dit gedaan in combinatie met de woorden “USA” en “Israël”. Maar wat is nou eigenlijk ”imperialisme”? En wat streeft het na?

Imperialisme is niet alleen de drang om grondstoffen gebieden en afzetmarkten waar dan ook ter wereld te verwerven, maar bovenal het streven om kapitaal te exporteren naar economisch achtergebleven gebieden. Indien noodzakelijk wordt dit ook met militaire middelen afgedwongen en/of veiliggesteld. Kortom; Imperialisme is de honger, de begeerte naar land en bezit zonder politieke of materiële noodzaak.


Een mooi voorbeeld uit de geschiedenis blijft het Romeinse Rijk, maar ook de huidige USA, “Israël” en de NAVO, als militaire alliantie van het westerse imperialisme, zijn imperialistische acteurs. Echter deze verschijning heeft een economisch oorsprong. Als eerste kan het beste naar de oorsprong van het woord gekeken worden:


De term ‘imperialisme’ stamt uit de 2de helft van de 19de eeuw en verwijst naar een politiek systeem dat verheven is tot veroveringspolitiek. Vanaf ongeveer 1880 ontstond er een strijd tussen de grote mogendheden om de economische en politieke verdeling van de wereld. In hun wedloop om grondstoffen en afzetmarkten kwamen in eerste instantie Engeland en Frankrijk, later vooral Engeland en Duitsland, steeds vijandiger tegenover elkaar te staan. De eerste kritiek op het Engelse imperialisme is afkomstig van Hobson. In zijn in 1902 gepubliceerde ‘’Imperialism, a Study’’, schreef Hobson dat het imperialisme grote economische nadelen had en bovendien een rottende invloed op het gehele maatschappelijke leven uitoefende.

De vraag is natuurlijk waarom Engeland überhaupt een imperialistische politiek voerde, als dat economisch zo nadelig was voor het land? 

Het antwoord van Hobson daarop was dat particuliere en economische belangen beslissend kunnen zijn voor een niet winstgevende politiek. De beslissende factor voor het ontstaan van koloniale imperia is de noodzaak tot kapitaalexport, dit door het verschaffen van internationale leningen en andere buitenlandse krediettransacties. Deze kapitaalexport komt voort uit de noodzaak om economische overschotten naar buiten over te brengen. Door de ongelijke inkomensverdeling binnen de imperialistische staten zelf kan dit overschot niet intern geconsumeerd worden. Voor het Engelse volk als geheel is het imperialisme nadelig, voor de Engelse bezittende klasse is het de belangrijkste bron van inkomsten geworden. Zo zitten aan het imperialisme de volgende bezwaren:


·      Toenemend militarisme.

·      Nadruk op ‘’eenheid’’ van het land en de neiging om ter wille van die eenheid de politieke meningsverschillen te minimaliseren.

·      Een zich afwenden van de interne sociale problemen. Dit laatste wordt ook bewust gebruikt door de heersende klassen om sociale en politieke energie van binnen naar buiten te richten. Hierdoor krijgen ook groepen die geen economisch belang bij het imperialisme hebben, maar wel uit zijn op het handhaven van hun machtspositie, belang bij het imperialisme. Als remedie stelt Hobson voor de bestaande inkomensverhoudingen te veranderen, zodat de interne markt naar believen uitgebreid kan worden en daarmee de dwang tot externe expansie vervalt.

En zo wordt het duidelijk dat kapitalisme en imperialisme broeders van elkaar zijn!

Verder kijkend dan alleen Hobson zien wij dat het kapitalisme een uitweg voor zijn interne spanningen en tegenstellingen zoekt. Dit door middel van een speurtocht over de gehele wereld zoekende naar goedkope grondstoffen, markten en arbeidskrachten, die op een voorheen ongekende manier uitgebuit kunnen worden.
Kenmerken voor het kapitalisme in zijn imperialistische stadium zijn:

·      Een scheiding tussen kapitaalbezitter en ondernemer, tussen financieel kapitaal en industrieelkapitaal.

·      De economie wordt sterk monopolistisch, d.w.z. dat steeds minder bedrijven steeds grotere delen van de markt in handen krijgen.

·      De middenlagen van de maatschappij verdwijnen en gaan op in het proletariaat.

·      Alle facetten van het leven vercommercialiseren. Alles verwordt tot een waar dat tot een bepaalde prijs gekocht kan worden.

De genoemde punten berusten op een smalle sociale basis en wenden zich tot de staat voor bescherming. Daarmee verkrijgt de staat grote invloed op het productieproces. Door middel van gedwongen samenvoegingen van bedrijven heft de vroegere anarchie in de productie zich grotendeels op. Het monopolie kapitalisme wordt staatskapitalisme. Staat en monopolies hebben een zodanig vaste greep op het productieproces en weten door uitbuiting van de Derde Wereld de winsten te verhogen; denk dus hierbij aan de goedkopere, en zogenaamde “meer producerende” arbeiders van buitenaf. 


De tegenspraken van het imperialisme zijn terug te voeren op het feit dat het imperialisme niet op export van waren, maar op kapitaalexport naar achtergebleven gebieden berust. De aarde is echter niet oneindig, zodat het hoe langer hoe moeilijker wordt het kapitaal overschot ergens onder te brengen. Het gevolg is een toenemende strijd tussen de imperialistische staten onderling. Daar komt nog bij dat de innerlijke tegenspraken van het kapitalisme weliswaar worden afgezwakt door het imperialisme, maar tegelijkertijd door het kapitaliseren van de wereldmarkt worden geëxporteerd. De voortdurende uitbreiding van de productie en de mogelijkheden van een winstgevende afzet van de producten raken in een steeds verder uiteenlopende verhouding. Zowel economisch, politiek als sociaal heeft het imperialisme verstrekkende onderlinge gevolgen:

·      De imperialistische staten voeren oorlogen om de verdeling van de wereld.

·      Het proletariaat wordt gereproduceerd in de Derde Wereld.

Dit leidt tot twee belangrijke theorieën.

1. Theorie van de ongelijkmatige ontwikkeling:
Binnen het kapitalisme zijn twee maatschappij types te herkennen. Er zijn samenlevingen, die in de ontwikkelingen van een modern productieapparaat ver gevorderd zijn, en er zijn andere waarbij dat niet het geval is. De eersten zullen ernaar streven de bestaande situatie te bewaren en een overeenkomende ideologie ontwikkelen om deze te rechtvaardigen. De laatsten zullen ertoe neigen in hun handelen en in hun ideeën op verandering en omwenteling gericht te zijn. Zij zullen trachten de leidende samenleving te overtreffen of op zijn minst te evenaren. Tegenover de hoge graad van economische ontwikkeling bij de één, staat een hoge graad van politiek bewustzijn bij de ander. Twee kenmerken die elkaar wederzijds uitsluiten. De revolutie zal dan ook eerder plaatsvinden in de laagontwikkelde dan in de hoogontwikkelde landen.

2. De theorie van de gecombineerde ontwikkeling:
In alle achtergebleven samenlevingen zijn verschijnselen met elkaar verbonden, die kenmerkend zijn voor verschillende ontwikkelingsfases. Sociale verschijnselen, instituties, ideologieën, klassen en technische methodes, die in het Westen tot verschillende ontwikkelingsfases behoren zijn in de Derdewereldlanden in één fase samen geschoven. Dit heeft consequenties voor het staatsbeleid. Aangezien het bovengenoemde verschijnsel het gevolg is van het ‘’inbreken’’ van het kapitalisme in een samenleving, waarvan de economie gebaseerd is op landbouw, moet de staat zich in achtergebleven landen richten op een opeenhoping van kapitaal en op versnelde industrialisering. De landen die (nog) onderontwikkeld zijn kunnen hun achterstand alleen inhalen wanneer ze hun volkeren dezelfde ontberingen opleggen die het kapitalisme zijn arbeidersklasse gedurende de eerste decennia van de industriële revolutie oplegde.

Dit is dus een korte toelichting op het veelgebruikte woord. Duidelijk mag zijn dat dit imperialistische verschijnsel, dat vandaag de dag nog steeds heerst en het grootste gevaar is, dat definitief overwonnen moet worden. Want imperialisme is niets anders dan verrot kapitalisme!

Na de conclusie getrokken te hebben dat imperialisme niets meer is dan verrot kapitalisme, rest nu nog een andere vraag in de beweging:

Met of tegen het kapitalisme?

Een duidelijke scheidslijn moet er nu komen, tussen de aanhangers van een “volksgemeenschap”, wat niet meer was en ook nooit meer zal zijn dan “nationaal-kapitalisme” of een daadwerkelijke anti-kapitalistische klassenstrijd, met als doel het enige echte onvervalste socialisme.

Wordt het een streven naar een “gemeenschap” met meer “luxes” voor de arbeider zoals (schijn-)inspraak, mooie benoemingen voor functies op de werkvloer en meer vakanties of de eis van de onteigening (van de productiemiddelen) van de bezittende kapitalistische minderheid naar de niet-bezittende arbeidende meerderheid?

Het moet nu maar eens duidelijk worden waar iedereen staat in de beweging;

1. Voor een, in essentie, kapitalistische “volksgemeenschap” met de (wekkende) illusie van de “grote” vrijheden van de arbeider. Met de leugen van een zo min mogelijk groot klassenverschil, wat uiteindelijk gewoon hetzelfde skelet is van het huidige systeem waarin we nu leven;

Een systeem met nog steeds een bourgeoisie die de productiemiddelen bezit, gepaard gaande met de middenklassen/ klein burgerdom, gebaseerd op geld, vermogen, werk, opleiding etc.
Een systeem waarin nog steeds de arbeider/ proletariër wordt onderdrukt (met de gedachte dat hij meer inspraak heeft en meer privileges geniet als zoethoudertje).

2. Of de keuze om terug te gaan naar het oorspronkelijke arbeiders concept in de beweging, en zo de uitbuiting, van de ene mens door de andere mens, voor eens en altijd te lijf te gaan en te beëindigen;

De klassenstrijd van het onderdrukte proletariaat waarvan wij allen deel uitmaken, een feitelijke weerspiegeling van de dagelijkse strijd tussen de twee belangrijkste klassen, tussen de bezittende en uitbuitende klasse (de ondernemers) en de bezitloze klasse (de arbeiders).

Dit is de stelling van geen halve waarheden meer, maar de stelling van of het een, of het ander.

Of onderdeel worden van de heersende onderdrukking of zelfs de wens deel uit te willen maken van de uitbuitende orde? Een maatschappij dus, waarbij ondanks de zin “vrijheid van de werkende klasse”, daarachter toch echt nog steeds de realiteit schuilt van nemer en gever.

Of de andere stelling van;

Zelf het heft in eigen handen nemen, met een eigen stem voor iedereen, om zo via de arbeidersraden met de controle over de productiemiddelen alleen het nodige levensbehoud te produceren zonder elke vorm van onnodig productie overschot of extra winsten verschaffen voor een kleine profiterende minderheid?

Mooie woorden zoals “winstdeling”, “volkskapitalisme”, “medezeggenschap”, “klein-kapitaal alleen tot niet-uitbuitende perken” of “nationale toezicht/ingreep” door middel van staatsinvloed zullen deze harde klassen-realiteit niet doen verdwijnen. Het woord “verbeteren” kan en mag niet eens gebruikt worden. Dus de scheidslijn is duidelijk en eist van een ieder van jullie:

Voor het kapitalisme of tegen het kapitalisme?
 
Ons antwoord dient dan ook te luiden:
 Géén “volksgemeenschap” met de onderdrukker en uitbuiter!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten